Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
manantial
› 2 el cuerpo
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
manantial
, deel 1
2 el cuerpo
Jaar 1 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
volver = terugkomen; opnieuw doen ver = zien venir = komen usar = gebruiken tumbarse = gaan liggen traer = brengen; meebrengen tomar algo a pecho = zich iets erg aantrekken; iets hoog opnemen tomar = nemen tocar = aanraken tener prisa = haast hebben sonreír = glimlachen soñar = dromen ser un muerto de hambre = een armoedzaaier zijn sentir = voelen sentarse = gaan zitten secarse = zich afdrogen; opdrogen salado = zout; gezouten sacar = halen; trekken rubio = blond romper = breken rizado = met krullen respirar = ademen reír = lachen regresar = terugkeren quitar = wegnemen; weghalen querer = houden van; willen quedarse en los huesos = zijn als een gratenpakhuis; heel mager quedarse = blijven por los pelos = kielekiele; op het nippertje ponérsele a uno los pelos de punta = zijn haren rijzen te berge ponerse de pie = opstaan poner = dekken; leggen plantar cara = het opnemen tegen; iemand openlijk trotseren pillarse los dedos = zijn vingers branden perder uno la cabezo = zijn zelfbeheersing verliezen; de kluts kwijtraken pelirrojo = roodharig pasarlas negras = zich in een moeilijke situatie bevinden pasar = voorgaan; binnenkomen oler = ruiken oír = horen no pegar ojo = geen oog dicht doen no llegar ni para un diente = het is net genoeg om in je holle kies te stoppen; te weinig no abrir la boca = geen mond opendoen nervioso = zenuwachtig negro = zwart moverse = zich bewegen morir = sterven moreno = bruin mirar = kijken meter = stoppen; steken llevar = brengen; dragen llegar = aankomen liso = steil; sluik limpio = schoon levantarse = opstaan levantar = optillen lavarse = zich wassen latir = kloppen; slaan (van het hart) las gafas = de bril la vista = het gezichtsvermogen; het zicht la vida = het leven la uña = de nagel la sonrisa = de glimlach la sangre = het bloed la rodilla = de knie la risa = de lach la pierna = het been la piel = de huid la oreja = het oor la nuca = de nek la nariz = de neus la muñeca = de pols la muerte = de dood la muela = de kies la lengua = de tong la garganta = de keel la frente = het voorhoofd la espalda = de rug la dentadura = het gebit la crema = de crème la carne = het vlees la cara = het gezicht la cadera = de heup la cabeza = het hoofd la boca = de mond la belleza = de schoonheid la actividad = de activiteit la acción = de handeling irse de la lengua = zijn mond voorbij praten irse = weggaan ir = gaan íntimo = intiem inclinarse = buigen hacer un feo = iemand voor schut zetten; iemand een hak zetten hacer = doen; maken gustar = houden van; leuk vinden guapo = knap; mooi gordo = dik fuerte = sterk; stevig feo = lelijk estar uno hasta las narices = er genoeg van hebben; het zit me tot hier estar de pie = staan escuchar = luisteren entregar = overhandigen entrar = binnenkomen encender = aan doen; aansteken enamorado = verliefd en un abrir y cerrar de ojos = in een oogwenk emplear = gebruiken; besteden el vientre = de buik el trasero = het achterste el tacto = de tastzin el sueño = de slaap; de droom el silencio = de stilte el sentido = het gevoel; het zintuig el sabor = de smaak el ruido = het geluid el rostro = het gelaat; het gezicht el puño = de vuist el pulmón = de long el pie = de voet el pelo = het haar el pecho = de borst el órgano = het orgaan el olor = de geur el ojo = het oog el oído = het gehoor el nervio = de zenuw el muslo = de dij el músculo = de spier el muerto = de dode el labio = de lip el jabón = de zeep el hueso = het bot el gusto = de smaak; de voorkeur el gesto = de gelaatsuitdrukking; het gebaar el estómago = de maag el esqueleto = het skelet el esfuerzo = de inspanning el diente = de tand el dedo del pie = de teen el dedo = de vinger el cuerpo = het lichaam el cuello = de hals; de nek el corazón = het hart el codo = de elleboog el champú = de shampoo el brazo = de arm el beso = de kus el bebé = de baby echar en cara = verwijten echar = gooien; werpen duro = hard dulce = zoet ducharse = douchen dormirse = inslapen; niet alert zijn dormir a pierna suelta = vast in slaap zijn dormir = slapen despierto = wakker delgado = mager; dun dejar = laten; achterlaten darse prisa = haast maken dar = geven cruzarse de brazos = zijn handen in de schoot leggen; niets doen corporal = lichamelijk coger = pakken; nemen cerrar = sluiten castaño = kastanjebruin cansado = vermoeid; moe calvo = kaal caliente = warm caer = vallen boca arriba = op de rug liggend boca abajo = op de buik liggend blando = zacht; week blanco = wit; blank besar = kussen bañarse = baden; een bad nemen bajo = klein bajar uno las orejas = het hoofd buigen; toegeven arrodillarse = knielen andar = lopen amar = houden van alto = groot; lang acostarse = naar bed gaan acariciar = aaien; strelen abrir = openen a sangre fría = koelbloedig
Ingezonden op 16-10-2009 - 1171x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
30-01-2017
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!