Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Fortuna

11 Hoofdstuk 3 tot 11!!!! :-)

Jaar 1 (Gymnasium)

Est = hij is
Deus = god
Et = en, ook
Dominus = heerser
Pater, patrem = vader
Dea = godin
Regina = koningin
Uxor, uxorem = vrouw, echtgenote
Mater, matrem = moeder
Filius = zoon
Filia = dochter
Non = niet
Sed = maar
Quoque = ook
Soror, sororem = zuster

Sedet = hij zit
In templo = in de tempel
Habet = hij heeft
Populus = volk
Servat = hij beschermt, bewaart, behoudt
Etiam = ook, zelfs
Timet = hij vreest
Nam = want
Mittit = hij zendt, stuurt
Defendit = hij verdedigt, beschermt
In Italia = in Italië
Regnat = hij heerst, regeert
Saepe = vaak, dikwijls
Bellum = oorlog
Amat = hij houdt van
Relinquit = verlaten
Pervenit = aankomen
Amor, amorem = liefde
Vincit = hij overwint
Urbs, urbem = stad
Templum = tempel
Habitat = hij (be)woont
Ignis, ignem = vuur
Semper = altijd
Curat = hij zorgt voor
Rex, regem = koning
Mors, mortem = (de) dood
Regnum = heerschappij
Vir, virum = man
Bonus, bona, bonum = goed
Malus, mala, malum = slecht
Frater, fratrem = broer
Necat = hij doodt
Nunc = nu
Novus, nova, novum = nieuw
Puella = meisje
In + acc. = naar, naar binnen
Ducit = hij brengt
Facit = hij maakt
Laetus, laetum, laeta = blij
Apud + acc.= bij
Silva = bos
Magnus, magna, magnum = groot
Obscurus, obscura, obscurum = donker
Fluvius = rivier
Parva, parvus, parvum = klein
Ambulat = hij wandelt
Ad + acc. = naar, bij, tot
Aqua = water
Subito = plotseling
Videt = hij ziet
Cupit = hij begeert, verlangt naar
Valde = erg, zeer
Lacrimat = hij huilt
Clarus, clara, clarum = helder, beroemd
Gloria = roem
Deinde = daarna
Non iam = niet meer
Morbus = ziekte
Verus, vera, verum = echt, waar
Causa = reden, oorzaak
Cognoscit = hij leert kennen, verneemt
Iratus, irata, iratum = boos
Cogitat = denkt aan, overweegt
Miser, misera, miserum = ongelukkig
Solus, sola, solum = alleen
Timidus, timida, timidum = verschrikt
Ubi? = wat?
Sunt = zijn
Filii = zonen
Quis? = wie?
Meus, mea, meum = mijn
Duo = twee
Iacent = liggen
Amittere = verliezen
Vult = willen
Ergo = zijn
Fratres = broers
Venit = (hij) komt
Bibere = drinken
Tum = toen, dan
Periculum = gevaar
Invenit = (hij) vindt
Portat = (hij) draagt
Eius = zijn
Vivunt = zij leven
Tempus = tijd
Cognoscere = leren kennen, vernemen
Dicit = hij zegt
Vester, vestra, vestrum = (van) jullie
Tristis, triste = droevig, bedroefd
Enim = want, namelijk, immers
Fortis, forte = dapper, sterk
Incolumis, incolume = ongedeerd
Consilium = plan, besluit
Capiunt = (zij) pakken, (zij) nemen
Faciunt = zij maken, zij doen
Crudelis, crudele = wreed
Salutant = (zij) begroeten (als)
Gaudent = (zij) zij blij
Habitare = (be)wonen
Volunt = (zij) willen
Ubi = waar
Locus = plaats
Omnis, omne = geheel, ieder, elk
Omnes = alle(n)
Incipiunt = (zij) beginnen
Amicus, amici = vriend
Esse = (te) zijn
Circa + acc. = rondom, om … heen
Nondum = nog niet
Altus, alta, altum = hoog, diep
Super + acc. = boven(op), over 
Terret = (hij) maakt bang, (hij) verschrikt
Sic = zo
Ita = zo
Nomen = naam
Immortalis, immortale = onsterfelijk
Romanus = romein, romeins
Autem = maar, echter
Contentus, contenta, contentum = tevreden
Quia = omdat
Femina = vrouw
Gens, gentem = volk
Dant = (zij) geven
Terribilis, terribile = verschrikkelijk
Itaque = daarom
Parat = (hij) bereidt voor, (hij) maakt gereed
Multus, multa, multum = veel
Homo, hominem = mens, man
Invitat = (hij) nodigt uit
Conveniunt = (zij) komen samen
Iam = al, reeds
Iuvenis, iuvenem = jongeman
Rapiunt = (zij) grijpen, (zij) roven
Domus = huis
Parentes = ouders
Finis, finem = einde
Postea = daarna, later
Perdit = (hij) richt ten gronde, (hij) verliest
Post + acc. = na
Miles, militem = soldaat
Expugnat = (hij) verovert
Per + acc. = door … heen, gedurende, door (middel van)
Dux, ducem = aanvoerder
Extra + acc. = buiten
Atque = en
Aurum = goud
Donat = (hij) geeft
Rogat = (hij) vraagt
Talis, tale = zo’n, zodanige, zulke
Donum = geschenk
Sperat = (hij) hoopt
Iaciunt = (zij) gooien
Pars, partem = deel
Clades, cladem = nederlaag
Prope = bijna
Prope + acc. = dichtbij
Accipiunt = (zij) nemen aan, ontvangen, verkrijgen, vernemen
Vulnerant = (zij) verwonden
Inter + acc. = tussen
Facere = (te) maken, (te) doen
Orant = (zij) smeken
Verbum = woord
Lacrima = traan
Pugnare = vechten
Pax, pacem = vrede
Finit = (hij) beëindigt
Quid? – wat?
Agricola = boer
Gero = dragen, (oorlog) voeren
Primus, prima, primum = eerste
Ante + acc. = voor
Pugna = gevecht
Malum = ramp
Pario = voortbrengen
Praeterea = bovendien
Vos = jullie
Nos = wij, ons
Debeo = moeten
Statim = meteen
Ecce! = kijk
Rideo = lachen
Clamo = roepen
Occido = doden
Ego = ik
Respondeo = antwoorden
Tu = jij
Te = je, jouw
Maneo = wachten (op), blijven
At = maar
Fugio = vluchten
Curro = rennen
Eum = hem
Opprimo = neerdrukken, overweldigen, overvallen
Interficio = doden
Secundus, secunda, secundum = tweede
Iterum = weer, opnieuw
Mortuus, mortua, mortuum = dood, gestorven
Denique = tenslotte
Laudo, laudare = prijzen
Hostis, hostem = vijand
Antea = vroeger
Soleo = de gewoonte hebben, gewoonlijk doen
Puer, puerum = jongen
Nobilis, nobile = aanzienlijk, van hoge afkomst
Erat = (hij) was
Olim = ooit eens, vroeger
Dormio = slapen
Postquam = nadat
Intro = binnengaan
Territus = verschrikt
Clamor, clamorem = geschreeuw, lawaai
Excito = opwekken, opjagen
Propero = zich haasten
Ibi = daar
Video, vidi = zien
Cum = toen, waneer
Caput = hoofd
Flamma = flam
Appareo, apparui = verschijnen
Servus = slaaf
Eos – hen, deze(n), die
Veto, vetui = verbieden
Intellego, intellexi = begrijpen
Inquit = zegt (hij), zei (hij)
Ardeo, ardesi = branden, in brand staan
Cur = waarom
Maximus, maxima, maximum = grootste, zeer groot
Insignis, insigne = opvallend, bijzonder, bekend
Ut = (zo)als
Noster, nostra, nostrum = onze, (van) ons
Totus, tota, totum = (ge)hele
Convoco = bijeenroepen
Dico, dixi = zeggen
Ipse, ipsa, ipsum = zelf
Mulier, mulierem = vrouw, echtgenote
Venio, veni = komen
Liber, libri = boek
Fero, tuli = dragen, brengen, verdragen
Paratus, parata, paratum = voorbereid, gereed, bereid
Divinus, divina, divinum = goddelijk
Pretium = prijs
Quaero, quaesivi = zoeken
Nimius nimia, nimium = te veel, te groot
Posco, poposci = eisen, vragen
Rideo, risi = lachen
Puto = menen, vinden, beschouwen als
Pono, posui = plaatsen, neerleggen
Tres = drie
Impono, imposui = plaatsen op, leggen op
Reliquus, reliqua, reluiquum = overig
Emo, emi = kopen
Idem = dezelfde, hetzelfde
Peto, peti(v)i = vragen, streven naar
Magis = meer
Eam = haar, deze, die
Alius, alia, aliud = ander
Incendo, incendi = in brand steken
Rursus = weer, terug
Tandem = tenslotte, (uit)eindelijk
Nusquam = nergens
Consul, consulis = consul (hoogste ambtenaar in Rome)
Unus, una, unum = één
Corpus, corporis = lichaam
Spes, spem = hoop, verwachting
Ubique = overal
Salus, salutis = redding, behoud, gezondheid
Fortuna = lot, geluk, ongeluk
Impetus = aanval
Murus = muur
Alter, altera, alterum = de één, de ander
Defendo, defendi = verdedigen, beschermen
Pons, pontis = brug
Custodio = bewaken, passen op 
Erant = zij waren
Dies, diem = dag
Nox, noctis = nacht
Sto, steti = staan
Mons, montis = berg
Exclamo = uitroepen, uitschreeuwen
Fuit = hij is geweest, hij was
Fuerunt = (zij) zijn geweest, zij waren
Arma, armorum = wapens
Fugio, fugi = vluchten
Coepi = beginnen
Singuli = één voor één
Comprehendo, comprehendi = vastpakken
= que = en (staat altijd direct achter het woord)
Consisto, constiti = gaan staan, blijven staan
Relinquo, reliqui = verlaten, achterlaten
Erit = (hij) zal zijn
Cupidus, cupida, cupidum = begerig naar
Acer, acris = scherp, fel, hevig
Adiuvo, adiuvi = helpen
Necesse est = het is noodzakelijk
Interea = ondertussen
Libertas, libertatis = vrijheid
Ignarus, ignara, ignarum = onkundig van, onwetend met
Simul = tegelijkertijd
Eorum = van hem, hun, ervan
Plenus, plena, plenum = vol van
Timor, timoris = angst
Virtus, virtutis = deugd, goede eigenschap, moed
Armatus, armata, armatum = gewapend
Possum, potui, posse = kunnen
Obsideo, obsedi = bezetten, belegeren
Civis, civis = burger
Statua = standbeeld
Castra, castrorum = legerkamp
In castris = in het legerkamp
Do, dedi = geven
Adsum, adfui = aanwezig zijn, helpen
Sedeo, sedi = zitten
Ut = (zo)als, zodra (als)
Occido, occidi = doden
Turba = menigte
Via = weg
Facio, feci = maken, doen
Effugio, effugi = ontvluchten, ontkomen
Quam = dan (na vergrotende trap)
Voco = roepen
Ideo = daarom
Volo, volui = willen
Erro = rondzwerven, dwalen, zich vergissen
Minus = minder
Caedes, caedis = moord, slachting
Addo, addidi = toevoegen
Nec = en niet, ook niet
Id = het, dit
Longus, longa, longum = lang
Me = mij
Ordo, ordinis = rij
Iubeo, iussi = bevelen
Insidiae = hinderlaag
Accendo, accendi = in brand steken, aansteken
Dexter, dextra, dextrum = rechts, rechter= 
Manus = hand
Nihil = niets
Dolor, doloris = pijn, verdriet
Mitto, misi = sturen, zenden
Dimitto, dimisi = wegsturen, laten gaan
Romam = naar Rome (bij ww’s van gaan)
Respondeo, respondi = antwoorden
Beneficium = weldaad
Tuus, tua, tuum = jouw (bezitt. Vnw)
Moneo, monui = waarschuwen
Caveo, cavi = op zijn hoede zijn voor, oppassen voor
Moveo, movi = bewegen, verplaatsen, indruk maken op, ontroeren
Paulo post = korte tijd later
Perdo, perdidi = ten gronde richten, verliezen
Virgo, virginis = meisje, maagd
Constituo, constitui = stellen, plaatsen, vaststellen, besluiten
Custos, custodis = bewaker
Duco, duxi = leiden, brengen
Educo, eduxi = naar buiten leiden, wegleiden
Ripa = oever
Flumen, fluminis = rivier
Eas = hen, deze, die
Telum = werptuig, wapens
Tamen = toch
Pervenio = (aan)komen, bereiken
Fuga = vlucht, verbanning
Nuntius = bode, bericht
Foedus, foederis = verdrag, verbond
Rumpo, rupi = breken, verbreken
Reddo, reddidi = teruggeven
Remitto, remisi = terugsturen, terugbrengen
Non solum … sed etiam … = niet alleen … maar ook …
Promitto, promisi = beloven
Libero = bevrijden
Eligo, elegi = uitkiezen
Maxime (bijw.) = het meest, vooral
Iniuria = onterecht
Scio = weten
Licet + dat. = het is toegestaan, het is mogelijk
Iudex, iudecis = rechter
Domum (acc.) = naar (het) huis
Suus, sua. Suum = zijn (eigen), haar (eigen), hun (eigen)
Mihi (dat.) = (aan) mij
Taceo, tacui = zwijgen
Iudicium = proces, vonnis, oordeel
Natus, nata, natum = geboren
Quidem … sed = weliswaar … maar	
Placeo, placui = bevallen, in de smaak vallen
Exspecto = (af)wachten, verwachten
Liber, libera, liberum = vrij
Omnia (onz. Mv.) = alles
Aspicio, aspexi = kijken naar, aanschouwen
Concedo, concessi = toegeven, toestaan, zwichten
Si = als
Igitur = daarom, dus
Narro = vertellen
Tibi (dat.) = (aan) jou
Absum, afui = afwezig zijn
Adventus = aankomst
Serva = slavin
Ei (dat.) = (aan) hem, (aan) haar, eraan
Pectus, pectoris (onz.) = borst
Nuntio = berichten, melden
Lux, lucis = licht
Advenio, adveni, advenire = (aan)komen, bereiken
Multitudo, multitudinis = menigte (vrwlk.)
Forum, forum = markt(plein), forum(Rome)
Procedo, processi = voortgaan, naar voren lopen
Ignosco, ignovi = vergeven
Ultimus, ultima, ultimum = laatste
Sermo, sermonis = gesprek
Propinquus, propinqua, propinquum = vlakbij gelegen
Hoc modo = op deze manier
Tantum = alleen maar, slechts
Sanguis, sanguinis = bloed
Accido, accidi = gebeuren, overkomen 
HERHALING VOORZETSELS
Super + acc. = boven(op), over
Per + acc. = door … heen, gedurende, door middel van
Apud + acc. Bij
Post + acc. Na
ONREGELMATIGE PERFECTA:
accipio, accepi = ontvangen, verkrijgen, vernemen
capio, cepi = pakken, nemen
cognosco, cognovi = leren kennen, vernemen, (perf. (vaak): kennen)
convenio, conveni = samenkomen
curro, cucurri = rennen

Ingezonden op 28-08-2010 - 1560x bekeken.
Waardering 8.6 (aantal stemmen: 6)

voting system
1
2
3
4
5

KLIKEENSOPMIJNNAAMXD

HOPELIJK IS DEZE LIJST GOED!!!!!
WANT IK BEN NIET INGELOGGD DUS IK KAN HEM niet MEER VERANDEREN !!!!!

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Fortuna

11 Hoofdstuk 3 tot 11!!!! :-)