le métier - het beroep
haut - jog
le sauveteur - de reddingswerker
réaliser - realiseren
découvert - ontdekt
faire connaissance avec - kennis maken met
suivi - gevolgd
la formation - de opleiding
le secouriste - de EHBO'er
atteindre - bereiken
le cas - het geval
pratique - praktisch
la charge - de last, de lading
lourd - zwaar
l'intervention - de operatie
se souvenir de - zich herinneren
le grimpeur - de klimmer
escalader - beklimmen
la paroi rocheuse - de rotswand
excellent - uitstekend
lorsque - wanneer
s'entraîner - trainen
je pourrai - ik zal kunnen
la qualité - de eigenschap, de kwaliteit
l'épisode - de aflevering
scolaire - school-
la Toussaint - Allerheiligen
se présenter - zich opgeven, zich voorstellen
soudé - hecht
mémoriser - uit je hoofd leren
exigeant - veeleisend
le réalisateur - de regisseur
le feuilleton - de serie
le journal télévisé - het tv-journaal
le jeu télévisé - het televisiespelletje
les dessins animés - de tekenfilm
zapper - zappen
la télécommande - de afstandsbediening
remplir - invullen
la fiche - het formulier
la seconde - de tweede klas
étranger, étrangere - vreemd, buitenlands
la langue - de taal
l'expérience - de ervaring
disponible - beschikbaar
l'essai - de proefopname
apprendre - leren
tu lis - jij leest
ça me plairait - ik zou het leuk vinden
le froid - de kou
plutôt - eerder, nogal
autour de - rondom de
les gens - de mensen
la glace - het ijs
faire des études - studeren
devenir - worden
la guide - de gids
le choix - de keus
Comment tu t'appelles? - Hoe heet je?
Tu as quel âge? - Hoe oud ben je?
J'habite a Grenoble - Ik woon in Grenoble
J'ai eu ... ans le mois dernier - Vorige maand ben ik ... jaar geworden
Tu es quelle classe? - In welke klas zit je?
Je suis en seconde - Ik zit in de tweede
Tu fais des études? - Studeer je?
Je fais du théâtre - Ik speel toneel
Tu veux être ... ? - Wil je ... worden?
Ça me plairait bien comme métier - Dat zou ik leuk vinden als beroep
Qu'est-ce que est difficile? - Wat is moeilijk?
Qu'est-ce qui tu veux? - Wat wil je?
Qu'est-ce qu'il fait? - Wat doet hij?
Quel - Wat (m ev)
Quelle - Wat (m mv)
Quelle - Wat (v ev)
Quelles - Wat (v mv)
Quand - wanneer
Oú - waar
Comment - hoe
Combien - hoeveel
Qui - wie
Pourquoi - waarom