Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Linqua Latina
› 13 hoofdstuk 1 - 13, alle woorden.
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Linqua Latina
, deel 1&2
13 hoofdstuk 1 - 13, alle woorden.
Jaar 2 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
tacet = hij zwijgt sedet = hij zit sunt = zijn dicit = hij zegt valde = zeer iterum = weer; opnieuw nam = want; namelijk cur = waarom amica = vriendin amicus = vriend rogat = hij vraagt populus = volk gaudet = hij verheugt zich; hij is blij imperator = veldheer; keizer multus = veel pater = vader tribunus = tribuun templum = tempel via = straat; weg serva = slavin servus = slaaf senator = senator clamat = hij schreeuwt; hij roept spectaculum = schouwspel Romanus = Romeins; Romein vocat = hij roept etiam = ook docet = hij onderwijst nunc = nu novus = nieuw nihil = niets non = niet non iam = niet meer; niet langer nemo (stam nemin) = niemand enim = namelijk; immers turba = menigte forum = marktplein; forum autem = maar; echter magistra = lerares ridet = hij lacht venit = hij komt intrat = hij komt binnen; hij gaat binnen plaudit = hij klapt in zijn handen; hij applaudisseert ecce = kijk! modo = juist; zojuist est = hij is amat = hij is verliefd audit = hij hoort; hij luistert altus = hoog bonus = goed ave = gegroet; hallo et = en; ook tum = dan; vervolgens ibi = daar consul = consul latus = breed laetus = blij; vrolijk placet = het bevalt; het valt in de smaak clarus = beroemd simulacrum = beeld respondet = hij antwoordt semper = altijd; steeds iam = al; reeds dubitat = hij aarzelt forum = forum, marktplein romanum = Romeins via = straat, weg autem = maar, echter laetus = blij, vrolijk semper = altijd, steeds nemo = niemand iam = al, reeds non iam = niet meer, niet langer stat = staat salve = hallo! quid? = wat? agere = doen ut = zoals videre = zien studere = studeren legere = lezen dum = terwijl homo = mens,man doctus = geleerd,knap solere = gewoon zijn iuvat = het is leuk itaque = daarom,dus tu/te = jij/jou ludere = spelen certe = zeker, ongetwijfeld, beslist hic = hier salvete = hallo! licet = het is mogelijk quod = omdat hodie = vandaag tot = zoveel petere = gaan naar pauci = weinig,weinigen num? = toch niet,soms timere = bang zijn (voor) cavere = oppassen, uitkijken neque = en niet, ook niet, maar niet ubi = waar accedere = komen (naar) ad + acc. = naar aedificium = gebouw ambulare = wandelen circus = renbaan; circus clamor = schreeuw; kreet currere = hardlopen; rennen deliberare = nadenken domina = meesteres dominus = meester; heer donare = geven donum = gift; geschenk fortuna = geluk habere = hebben; houden hora = uur in + acc. = in; naar inter + acc. = tussen; onder; te midden van iuvat me = het doet me een plezier; ik vind het leuk laudere = prijzen mercator = koopman negare = weigeren; ontkennen per + acc. = doorheen; overheen petere = gaan naar; vragen; verlangen poscere = verlangen; eisen quantus = hoe/wat groot; hoe/wat veel quot = hoe/wat veel ridere + acc. = uitlachen; lachen om ridere = lachen seape = vaak; dikwijls sed = maar studere = studeren; willen sustinere = uithouden; verdragen tantus = zo groot; zo veel unus = een vicus = straatje; steegje vinum = wijn vita = leven in = in, op {+abl} pro = voor {+abl} expectare = wachten (op), verwachten subito = plotseling sine = zonder { +abl} mater = moeder {stam matr-} cum = met, samen met {+abl} e / ex = uit, van {+abl} mulier = vrouw {stam: mulier-} malus = slecht ego / me = ik / mij magnus = groot cura = zorg, aandacht observare = letten op, in het oog houden accedere = komen (naar), aankomen, naderen cuncti M MV = alle stare = staan, blijven staan locus = plaats properare = zich haasten animus = geest, ziel, hart de = van, van ... af, over {+abl} descendere = afdalen manere = blijven, wachten spectare = zien, kijken (naar) sperare = hopen, verwachten fortasse = misschien frustra = tevergeefs {bijw.} a / ab = van (af) {+abl} maestus = treurig, bedroefd deus = god dea = godin perdere = te gronde richten, vernietigen, verliezen in amino habere = van plan zijn gladiotor = gladiator salutare = groeten, begroeten alius = ander alius ... alius = de een ... de ander alii...alii = sommigen ... anderen petere = gaan naar, vragen, verlangen, aanvallen gladius = zwaard timor = angst, vrees vacare = vrij zijn van, niet hebben igitur = dus, daarom victoria = (over)winning pugnare = vechten, strijden laborare = hard werken, zich inspannen sustinere = uithouden, verdragen, volhouden observare = in het oog houden, letten op, kijken naar tandem = eindelijk, ten slotte modo = (zo)juist, alleen, slechts neque ... neque = niet ... en ook niet, noch ... noch pugna = gevecht alter = de een, de ander alter...alterum = elkaar vulnerare = verwonden studere = studeren, willen, zijn best doen, proberen tam = zo iniustus = onrechtvaardig pecunia = geld abundare = in overvloed hebben divitae = rijkdom carere = niet hebben amor = liefde ne ... quidem = zelfs niet, ook niet ludus = spel, school iacere = liggen victor = (over)winnaar cedere = weggaan (uit), verlaten nex = dood, moord dolere = bedroeft zijn (over), treuren (om) littera = letter litterae = brief scribere = schrijven posse = kunnen puella = meisje inquit = zegt (hij) solus = alleen -que = en accidere = gebeuren contentus (+ abl) = tevreden (met) convenire = samenkomen debere = moeten; hoeven sic = zo; als volgt orare = bidden (tot); smeken; vragen dare = geven liberare (+abl) = bevrijden (van) tamen = toch; echter finire = een einde maken aan; afmaken vale! = het beste! dag! protegere = beschermen si = als; indien quis? = wie? conciliare = tot stand brengen nisi = als niet; behalve auxilium = hulp nonne? = (dan) niet? sacrificium = offer delectare = verheugen; verblijden -ne? = vraagwoordje (wordt in nl niet vertaald) vovere = beloven sero bijw. = laat ira = woede; toorn filius = zoon filia = dochter magister = leraar suus = zijn; haar; hun liber = boek; curare = zich bekommeren om disputare (de) = discussiëren (over) narrare = vertellen consilium = plan; raad; advies rex; regis = koning pulcher = mooi; knap tuus = jouw miser = ongelukkig; ellendige meus = mijn plenus (+ gen.) = vol (van) invidia = afgunst; jaloezie puer = jongen vester bez. vnw. = jullie noster = ons; onze navigare = varen; bevaren verbum = woord gloria = roem; eer cupidus (+ gen) = vol verlangen (naar) vir = man; kerel periculum = gevaar admonere = waarschuwen; raadgeven monstrum = monster terra = land situs = gelegen; liggend oppidum = stad ager = akker; veld invenire = vinden; ontdekken ubique = overal quaerere = zoeken; vragen modo ... modo ... = nu eens ... dan weer ... apud = bij faber = handwerker ante = voor pretium = prijs scire = weten; kennen vox,vocis = stem gaudium = vreugde; plezier tum = dan; vervolgens; toen vadere = gaan; lopen cito = snel officium = taak; plicht bene = goed explere = vervullen; uitvoeren statim = meteen; onmiddelijk adeo = zo erg; zo zeer deserere = verlaten; in de steek laten cum = toen quo? = waarheen? firmus = sterk; stevig tenere = houden; vasthouden abducere = wegvoeren; ontvoeren evadere = ontkomen; ontsnappen votum = gebed carcer,carceris = kerker; gevangenis claudere = sluiten; opsluiten post = na nonnulli = enige; enkele discedere = weggaan tragoedia = tragedie; treurspel profecto = werkelijk; inderdaad magnus = groot; belangrijk sumere = nemen materia = materiaal; onderwerp superbia = hoogmoed; trots postquam = nadat copia = voorraad; overvloed copiae = troepen vincere = overwinnen; verslaan triumphus = triomftocht ubi = waar; zodra; toen plebs, plebis = (gewone) volk movere = bewegen; beïnvloeden; opwekken; ontroeren patria = vaderland relinquere = achterlaten; verlaten adiuvare = helpen bellum = oorlog parare = voorbereiden; gereedmaken satis = genoeg; voldoende accusare = aanklagen; beschuldigen prodere = verraden circumdare = omgeven; omsingelen fingere = vormen; bedenken legio= legioen pellere = verdrijven; verslaan miles, militis = soldaat; militair caedere = neerslaan; doden discere = leren comprehendere = grijpen; begrijpen etiamsi = ook al ad = naar; tot; tegen vituperare = afkeuren; kritiek leveren; bekritiseren privatus = persoonlijk; eigen comparare = bijeenbrengen; op de been brengen aeternus = eeuwig imminere = dreigen; bedreigen nos = wij paulum = korte tijd; even Caesar = Caesar dictator = dictator insidiae = hinderlaag; aanslag occidere = doden; doodslaan fere = bijna; ongeveer Graecia = Griekenland se = zich heres = erfgenaam inimicus = vijand; vijandig seditio = opstand; oproer donec = totdat sibi = zich conciliare sibi = voor zich winnen notus = bekend vos = jullie ceteri = overige; rest regina = koningin provincia = provincie imperium = macht; heerschappij; rijk concedere = toestaan; afstaan; geven ut = zoals; als vivere = leven pax = vrede diuturnus = langdurig honor = eer; eerbewijs tribuere = verlenen; geven nominare = noemen; benoemen ara = altaar vovere = beloven; wijden licet mihi = ik mag inter = tussen; onder; te midden van; tijdens perturbare = in verwarring brengen audacia = moed; overmoed; brutaliteit opus = werk; bouwwerk a / ab + abl = van(af) a / ab bij passivum = door aedificare = bouwen; oprichten fortuna = lot; geluk quam = hoe; als amare = verliefd zijn; beminnen; houden van laedere = beledigen; kwetsen gignere = verwekken; baren; voortbrengen numerus = getal; aantal; menigte exponere = uitstallen; uiteenzetten; te vondeling leggen lupus = wolf lupa = wolvin servare = redden; behouden tempus = tijd appropinquare +DAT = naderen; eraan komen pastor = herder nomen = naam dui = lange tijd; lang forte = toevallig avus = grootvader frater = broer regnum = rijk; koninkrijk; heerschappij iniura = onrecht(vaardig) agmen = troep; schare; stoet propinquus = naburig; nabijgelegen reddere = teruggeven decernere = besluiten tradere = overgeven; overdragen; overleveren irridere = uitlachen; bespotten lacessere = prikkelen; uitdagen mutare = veranderen asper = ruw; ruig; grof; hard; scherp; streng clarus = duidelijk; helder; beroemd; luid Romam acc. = naar Rome; in Rome a/ab = van; vanaf; door fortuna = geluk; lot pf laedere = laesi ppp laedere = laesus pf gignere = genui ppp gignere = genitus pf exponere = exposui ppp exponere = expositus appropinquare = naderen; eraan komen diu = lange tijd; lang scelus = misdaad; misdrijf iniuria = onrecht; onrechtvaardigheid pf reddere = reddidi ppp reddere = redditus condere = stichten; bouwen pf condere = condidi ppp condere = conditus pf decernere = decrevi ppp decernere = decretus pf tradere = tradidi ppp tradere = traditus pf irridere = irrisi ppp irridere = irrisus pf lacessere = lacessivi ppp lacessere = lacessitus Romam = naar Rome; in Rome
Ingezonden op 19-01-2011 - 859x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
succes!
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!