Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Gymnasium bernrode lijsten
› 1 hoofdstuk 1-3 Duits
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Gymnasium bernrode lijsten
1 hoofdstuk 1-3 Duits
Jaar 2 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
das Wort ("-er) = het woord Was ist das? = Wat is dat? Wer ist das? = Wie is dat? Keine Ahnung = Geen idee aus = uit das Foto (-s) = de foto schön = mooi interessant = interessant das Geräusch (-e) = het geluid der Ton ("-e) = de toon das Bild (-er) = het plaatje wie = hoe heißen = heten hören = horen, luisteren lesen = lezen Wie geht's? = Hoe gaat het? Guten Abend! = goedenavond tschüs = doei auf Wiedersehen = tot ziens üben = oefenen schreiben = schrijven der Wortakzent (-e) = de klemtoon die Musik = de muziek die Schule (-n) = de school buchstabieren = spellen die Sprache (-n) = de taal betrachten = bekijken die Feier (-n) = feest der Wettkampf ("-e) = de wedstrijd insgesamt = in totaal zeigen = tonen, laten zien ausstatten = uitrusten die Bedeutung (-en) = de betekenis der Schüler (-) = de leerling täglich = dagelijks umgehen mit = omgaan met nächst = volgend sammeln = verzamelen machen = maken verstehen = begrijpen ergänzen = invullen der Computer (-) = de computer die Frage (-n) = de vraag die Antwort (-en) = het antwoord Wie bitte? = Pardon? passen = passen Bis Bald! = Tot gauw! der Buchstabe (-n) = de letter die Zeile (-n) = de regel der Zoo (-s) = de dierentuin der Samstag (-e) = zaterdag die Welt (-en) = de wereld die Familie (-n) = de familie der Vater (") = de vader die Tante (-n) = de tante das Publikum = het publiek der Zug ("-e) = de trein die Woche (-n) = de week arbeiten an = werken aan das Fahrrad ("-er) = de fiets die Party (-s) = het feest das Jahr (-e) = het jaar Jugendliche = jongeren die Klasse (-n) = de klas die Gruppe (-n) = de groep die Mutter (“)=de moeder der Vater (“)=de vader Deutsch =Duits Italienisch =Italiaans surfen =surfen fischen =vissen auBerdem= bovendien der Hund (-e)= de hond alter= ouder (van leeftijd) können =kunnen mögen= houden van, lusten ein Weinig= een beetje er spricht =hij spreekt die Insel (-n) =het eiland Spanisch =Spaans das Schlagzeug= het drumstel Schlagzeug spielen =drummen die Hauptstadt (“-e) =de hoofdstad die Information (en) = de informatie die Klasse (n) = de klas der Film (e) = de film das Klavier (e) = de piano die Flöte (n) = de fluit das Tier (e) = het dier die Katze (n) = de kat, poes das Gymnasium (gymnasien) = het gymnasium das Hobby (s) = de hobby schwimmen = zwemmen fotografieren = fotograferen kochen = koken ein Bisschen = een beetje die Gitarre (n) = de gitaar spielen = spelen der Name (n) = de naam die Stadt ("e) = de stad ich mag = ik hou van ich mag nicht = ik hou niet van Wie heißen das auf Deutsch? = Hoe heet dat in het duits? Woher kommst du? = waar kom je vandaan? Wo wohnst du? = Waar woon je? Wie alt bist du? = Hoe oud ben je? Ich wohne in... = Ik woon in... das Verb (en) = het werkwoord die Endung (en) = de uitgang wohnen = wonen kommen = komen regelmäßig = regelmatig unregelmäßig = onregelmatig vergleichen = vergelijken Tennis spielen = tennissen Fußball spielen = voetballen singen = zingen stark = sterk intelligent = intelligent der Sänger = de zanger der Filmstar (s) = de filmster gern = vraag die Sprache (n) = de taal das Land ("er) = het land die Leute = de mensen Spanien = Spanje Ungarn = Hongarije Italien = italie die Schweiz = Zwitserland aus der Schweiz = uit Zwitserland die Türkei = Turkije aus der Türkei = uit Turkije Österreich = Oostenrijk Frankreich = Frankrijk wer = wie was = wat wo = waar woher = waar vandaan Spaß machen = plezier maken die Clique (n) = de groep der Tee (s) = de thee der Kaffee (s) = de koffie der Austausch = de uitwisseling Ich freue mich auf = ik verheug me op das Auge (n) = het oog die Laune (n) = het humeur außer = behalve Eis laufen = schaatsen Skifahren = skiën reiten = paardrijden ins Kino gehen = naar de bioscoop gaan der Anlass ("e) = de aanleiding die Turnhose = de gymbroek das Wörterbuch = het woordenboek das Pausenbrot = het brood das Vokabelheft = woordenschrift die Brille = de bril das Heft = het schrift die Schokolade = de chocolade der Marker = de markeerstift die Kassette = het cassettebandje die Schere = de schaar das Lineal = de liniaal das Englischbuch = het Engelse boek die Fahrkarte = het reisbiljet das Mäppchen = het mapje der Bleistift = het potlood der Radiergummi = de gum die Banane = de banaan der Füller = de vulpen der Spitzer = de puntenslijper de Kuli = de balpen der Geldbeutel = de portemonnee der Discman = de discman die CD = de cd das Handy = de mobiele telefoon die Schultasche = de schooltas zeigen = laten zien der Gegenstand = het voorwerp fragen = vragen die Klasse = de klas der Lehrer = de leraar die Lehrerin = de lerares die Discmen = de discmans die Tafel = het bord das Nomen = het zelfstandig naamwoord die Nomina = de zelfstandige naamwoorden der Artikel = het lidwoord farbig = kleurig markieren = markeren das Fantasiebild = het fantasiebeeld verbinden = verbinden das Kompositum = het samengestelde woord die Komposita = de samengestelde woorden unbestimmt = onbepaald ein/eine = een kein/keine = geen der Motor = de motor das Fahrrad = de fiets die Uhr = het uur; de klok der Computer = de computer das Aquarium = het aquarium die Aquarien = de aquaria die Schreibmaschine = de typmachine der Fernseher = de televisie das Spielzeug = het speelgoed das Kino = de bioscoop der Schulhof = het schoolplein der Sportplatz = het sportterrein die Ratte = de rat der Hund = de hond der Fisch = de vis das Fenster = het raam die Frage = de vraag Klavier spielen = piano spelen das Lernplakat = de leerlijst die Antwort = het antwoord das Beispiel = het voorbeeld ankreuzen = aankruisen die Statistik = de statistiek das Klavier = de piano die Gitarre = de gitaar die Flöte = de fluit die Pizza = de pizza die Spaghetti = de spaghetti der Hamburger = de hamburger cool = cool faul = lui die Zeit = de tijd das Geld = het geld das Interesse = de interesse die Lust = de zin
Ingezonden op 11-03-2011 - 1926x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
opmerkingen hoor ik graag
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!