Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Fdegier's Lijsten
› 13 -24 Latijn, Lingua Latina
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Fdegier's Lijsten
, deel 2
13 -24 Latijn, Lingua Latina
Jaar 3 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
LES 13 opus, operis = werk; bouwwerk a / ab (+abl) = van; vanaf; door aedificare = bouwen; oprichten fortuna = lot; geluk quam = hoe; als amare = verliefd zijn; beminnen; houden van laedere (pf: laesi, laesus) = beledigen; kwetsen gignere (pf: genui, genitus) = verwekken; baren; voortbrengen numerus = getal; aantal; menigte exponere (pf: exposui, expositus) = uitstallen; uiteenzetten; te vondeling leggen lupus = wolf lupa = wolvin servare = redden; behouden tempus, temporis = tijd appropinquare (+dat) = naderen; eraan komen pastor -oris = herder nomen, nominis = naam diu = lange tijd; lang forte (bijw.) = toevallig avus = grootvader frater, fratris = broer regnum = rijk; koninkrijk; heerschappij scelus, sceleris = misdaad; misdrijf iniura = onrecht; onrechtvaardigheid agmen, agminis = troep; schare; stoet propinquus = naburig; nabijgelegen reddere (pf: reddidi, redditus) = teruggeven condere (pf: condidi, conditus) = stichten; bouwen decernere (pf: decrevi, decretus) = besluiten tradere (pf: tradidi, traditus) = overgeven; overdragen; overleveren irridere (pf: irrisi, irrisus) = uitlachen; bespotten lacessere (pf: lacessivi, lacessitus) = prikkelen; uitdagen mutare = veranderen asper = ruw; ruig; scherp; hard; grof; streng clarus = duidelijk; helder; luid; beroemd Romam (acc.) = naar Rome; in Rome LES 14 antiquus = oud Graecus = Griek, Grieks oppugnare = belegeren, bestormen trans = over (... heen); over ... heen; over...heen; over mare, maris = zee dux, ducis = leider, aanvoerder, veldheer; leider; aanvoerder; veldheer Troianus = Trojaan, Trojaans; Trojaan; Trojaans decem = tien summus = hoogst, grootst; hoogst; grootst vis = kracht, geweld; kracht; geweld vires, virium = krachten, strijdkrachten, strijdmacht, troepen; krachten; strijdkrachten; strijdmacht; troepen dolus = list, bedrog; list; bedrog expugnare = veroveren, innemen; veroveren; innemen ipse = zelf moenia, -ium = (stads)muren; stadsmuren; muren turris, turris = toren delere = verwoesten, vernietigen; verwoesten; vernietigen monere = waarschuwen, aansporen, aanraden, herinneren; waarschuwen; aansporen; aanraden; herinneren comes, comitis = begeleider, metgezel; begeleider; metgezel voluntas, -atis = wil ventus = wind adversus = tegenover(staand), tegen-; tegenoverstaand; tegenover; tegen-; tegen regio, -onis = streek, gebied; streek; gebied agitare = drijven, voortdrijven, opdrijven; drijven; voortdrijven; opdrijven Carthago, -ginis = Carthago coniunx, -iugis = echtgenoot, echtgenote; echtgenoot; echtgenote fuga = vlucht capessere = grijpen, pakken; grijpen; pakken vix = nauwelijks probus = rechtschapen animal, -alis = levend wezen, dier; levend wezen; dier caelum = hemel tandem = eindelijk, uiteindelijk, ten slotte; eindelijk; uiteindelijk; ten slotte tandem = toch sustinere = uithouden, verdragen, volhouden, weerstaan, standhouden (tegen); uithouden; verdragen; volhouden; weerstaan; standhouden (tegen); standhouden LES 15 porta = poort patere = openstaan castra, castorum = legerkamp imprimis = vooral equus = paard stupere = versteld staan, bewonderen; versteld staan; bewonderen votum = gebed, offergave; gebed; offergave putare = denken, menen, beschouwen als; denken; menen; beschouwen als praecipitare = storten cogitare = denken, bedenken, overwegen; denken; bedenken; overwegen accurere = komen aanrennen, rennen naar; komen aanrennen; rennen naar sacerdos = priester, priesteres; priester; priesteres procul = ver (weg), van verre; ver weg, van verre; ver (weg); van verre; ver weg credere = geloven, vertrouwen; geloven; vertrouwen carere = niet hebben, missen, vrij zijn van; niet hebben; missen; vrij zijn van nescire = niet weten prudentia = wijsheid, slimheid; wijsheid; slimheid praestare = overtreffen (in); overtreffen in; overtreffen constare = bestaan, vaststaan, bekend zijn; bestaan; vaststaan; bekend zijn fraus, fraudis = bedrog latere = verborgen zijn, zich schuilhouden; verborgen zijn; zich schuilhouden ad = naar, tot, tegen, bij; naar; tot; tegen; bij trahere = trekken, slepen; trekken; slepen negare = ontkennen, weigeren, zeggen dat niet; ontkennen; weigeren; zeggen dat niet silva = bos, woud; bos; woud misericordia = medelijden apparere = verschijnen, blijken, duidelijk zijn; verschijnen; blijken; duidelijk zijn oraculum = orakel statuere = plaatsen, bouwen, vaststellen, besluiten; plaatsen; bouwen; vaststellen; besluiten affirmare = verzekeren, beweren; verzekeren; beweren mittere = zenden, sturen; zenden; sturen opprimere = onderdrukken, overweldigen; onderdrukken; overweldigen punire = (be)straffen; bestraffen; straffen LES 16 mors, mortis = dood navis, navis = schip vates, vatis = ziener, zieneres, profeet, profetes; ziener; zieneres; profeet; profetes; ziener, zieneres; profeet, profetes sedes, sedis = zitplaats, zetel, stoel, woonplaats, woning; zitplaats; zetel; stoel; woonplaats; woning beatus = gelukkig sors, sortis = lot gens, gentis = geslacht, stam, volk; geslacht; stam; volk anima = adem, ziel, leven; adem; ziel; leven monstrare = tonen, (aan)wijzen; tonen, aanwijzen; tonen, wijzen; tonen; (aan)wijzen; aanwijzen; wijzen lux, lucis = licht fatum = lot, noodlot; lot; noodlot docere = onderwijzen (iemand iets); informeren (iemand iets); iemand iets onderwijzen; iemand iets informeren; onderwijzen, informeren; onderwijzen; informeren ille, illa, illud = die, dat; die; dat regnare = koning zijn, heersen, regeren (over); koning zijn, heersen, regeren; koning zijn; heersen; regeren (over); regeren over; regeren; koning zijn, heersen, regeren over arx, arcis = burcht mons, montis = berg ponere = plaatsen, (neer)zetten, (neer)leggen; plaatsen, neerzetten, neerleggen; plaatsen, zetten, leggen; plaatsen; (neer)zetten; neerzetten; zetten; (neer)leggen; neerleggen; leggen urbs, urbis = stad iam = al, reeds, spoedig, weldra; al; reeds; spoedig; weldra prodere = onthullen, meedelen, overleveren, verraden; onthullen; meedelen; overleveren; verraden dicere = zeggen, spreken, noemen, bedoelen; zeggen; spreken; noemen; bedoelen primus = eerst finis, finis = grens, einde, doel; grens; einde; doel orbis, orbis = kring(loop); kringloop; kring orbis terrarum = de aarde, de wereld; de aarde; de wereld superbus = hoogmoedig, trots; hoogmoedig; trots civitas, -atis = staat auctor, -oris = dader, (aan)stichter, stamvader, schrijver; dader, aanstichter, stamvader, schrijver; dader, stichter, stamvader, schrijver; dader; (aan)stichter; aanstichter; stichter; stamvader; schrijver parere = gehoorzamen imperium = macht, heerschappij, rijk, gebod, bevel; macht; heerschappij; rijk; gebod; bevel iustus = rechtvaardig parcere = sparen admonere = waarschuwen, raadgeven, aansporen, herinneren; waarschuwen; raadgeven; aansporen; herinneren memoria = geheugen, herinnering; geheugen; herinnering litterae = brief, wetenschap; brief; wetenschap LES 17 capere, -io = grijpen, pakken, nemen, innemen, gevangennemen; grijpen; pakken; nemen; innemen; gevangennemen adhibere = aanwenden, gebruiken, erbij halen, erbij betrekken; aanwenden; gebruiken; erbij halen; erbij betrekken recipere, -io = opnemen, ontvangen; opnemen; ontvangen se recipere = zich terugtrekken fundamentum = fundament, basis; fundament, basis iacere, -io = werpen, gooien; werpen; gooien publicus = van de staat, staatsopenbaar, publiek; van de staat; staatsopenbaar; publiek occupare = bezetten occupatus = druk bezig (met); druk bezig met; druk bezig simulare = doen alsof fugere, -io = vluchten (voor); vluchten voor; vluchten crudelitas, crudelitatis = wreedheid causa = oorzaak, reden; oorzaak; reden confugere, -io = vluchten, zijn toevlucht nemen; vluchten; zijn toevlucht nemen cupere, -io = begeren, verlangen, willen, wensen;begeren; verlangen; willen; wensen nullus = geen nusquam = nergens tutus = veilig hostis, hostis = vijand interficere, -io = doden, ombrengen; doden; ombrengen consilium = plan, raad, advies; plan; raad; advies cognoscere = vernemen, herkennen; vernemen; herkennen facere, -io = maken, doen; maken; doen parere, -io = verwerven, behalen; verwerven; behalen diripere, -io = plunderen, verwoesten; plunderen; verwoesten clam = in het geheim nuntius = bode hortus = tuin nuntiare = melden, berichten; melden; berichten princeps, principis = leider privare = beroven van LES 18 acer, acris = scherp, streng, hard; scherp; streng; hard patres = senatoren, patriciƫrs; senatoren; patriciƫrs agere = doen, handelen, onderhandelen; doen; handelen; onderhandelen celer, celeris = snel opus est = ... is nodig discordia = tweedracht, onenigheid; tweedracht; onenigheid lex, legis = wet crudelis, -is = wreed, meedogenloos; wreed; meedogenloos iudicium = rechtbank, vonnis; rechtbank; vonnis iratus = boos, woedend; boos; woedend fabula = kort verhaal, fabel; kort verhaal; fabel brevis, -is = kort eques, equitis = ruiter, ridder; ruiter; ridder pars, partis = deel omnis, -is = ieder, elk, geheel, alle; ieder; elk; geheel; alle mortalis, -is = sterfelijk, vergankelijk, sterveling, mens; sterfelijk; vergankelijk; sterveling; mens duo = twee ingens, -entis = reusachtig, enorm; reusachtig; enorm civis, civis = burger, medeburger; burger; medeburger utilis, -is = nuttig, geschikt; nuttig; geschikt salus, salutis = gezondheid, welzijn; gezondheid; welzijn communis, -is = gemeenschappelijk, algemeen; gemeenschappelijk; algemeen consulere = beraadslagen, overleggen, overwegen; beraadslagen; overleggen; overwegen consulere + dat. = zorgen voor consulere + acc. = om raad vragen, raadplegen; om raad vragen; raadplegen convenire = samenkomen, tegenkomen, ontmoeten, overeenkomen; samenkomen; tegenkomen; ontmoeten; overeenkomen legatus = gezant ius, iuris = recht, rechtsregel; recht; rechtsregel describere = overschrijven quattuor = vier quinque = vijf post = later, daarna; later; daarna prudens, -entis = verstandig, wijs; verstandig; wijs corrigere = verbeteren, corrigeren; verbeteren; corrigeren perficere, -io = afmaken, voltooien; afmaken; voltooien tabula = plank, plaat, wetstafel; plank; plaat; wetstafel exponere = uitstallen, uiteenzetten, te vondeling leggen, tentoonstellen; uitstallen; uiteenzetten; te vondeling leggen; tentoonstellen qua de causa = waarom, daarom; waarom; daarom duodecim = twaalf LES 19 totus = (ge)heel; geheel; heel exercitus, -us = leger socius = deelgenoot, partner, bondgenoot; deelgenoot; partner; bondgenoot et ... et = zowel ... als quaestor, -oris = schatmeester tribunus militum = krijgstribuun, officier; krijgstribuun; officier praeterea = bovendien senatus, -us = senaat pugna = gevecht, strijd, slag; gevecht; strijd; slag mille = 1000; duizend pedes, peditis = infanterist animus = geest, gedachten, ziel, hart, moed; geest; gedachten; ziel; hart; moed clades, cladis = nederlaag numquam = nooit intra = binnen tumultus, -us = tumult, opschudding, onrust, verwarring; tumult; opschudding; onrust; verwarring magistratus, -us = magistraat, ambt; magistraat; ambt praetor, -oris = pretor curia = curia, senaatsgebouw; curia; senaatsgebouw certus = zeker, betrouwbaar; zeker; betrouwbaar pro certo habere = voor zeker houden impetus, -us = aanval discrimen, -inis = onderscheid, gevaar, gevaarlijke situatie; onderscheid; gevaar; gevaarlijke situatie constantia = vastberadenheid confirmare = bevestigen, versterken, bemoedigen; bevestigen; versterken; bemoedigen augere = vermeerderen, vergroten; vermeerderen; vergroten multitudo, -inis = menigte, massa; menigte; massa superesse = over zijn, overleven; over zijn; overleven tollere = opheffen, aanheffen, wegnemen; opheffen; aanheffen; wegnemen arcere = afweren, afhouden; afweren; afhouden matrona = (getrouwde) vrouw; getrouwde vrouw; vrouw publicum = het openbare leven, 'de straat'; het openbare leven, de straat; het openbare leven; 'de straat'; de straat silentium = stilte, rust; stilte; rust custos, custodis = bewaker cogere = bijeenbrengen, verzamelen, dwingen; bijeenbrengen; verzamelen; dwingen salus, salutis = gezondheid, welzijn, redding; gezondheid; welzijn; redding salvus = behouden, intact; behouden; intact LES 20 tuba = trompet carmen, carminis = lied, gedicht; lied; gedicht sonare = klinken, weerklinken; klinken; weerklinken portare = dragen, brengen; dragen; brengen qui, quae, quod = welk?; welke?; wat voor?; wat voor een? imago, imaginis = beeld flumen, fluminis = rivier, stroom; rivier; stroom hic, haec, hoc = deze, dit; deze; dit adesse = aanwezig zijn, er zijn; aanwezig zijn; er zijn ignorare = niet weten/kennen; niet weten; niet kennen non ignorare = goed weten/kennen; goed weten; goed kennen appellare = noemen libertas, -atis = vrijheid virtus, virtutis = dapperheid, moed; dapperheid; moed superare = overtreffen, overwinnen, verslaan; overtreffen; overwinnen; verslaan lumen, luminis = licht decus, decoris = sieraad, eer, roem; sieraad; eer; roem elephantus = olifant bestia = beest atrox, atrocis = afgrijselijk, gruwelijk, verschrikkelijk; afgrijselijk; gruwelijk; verschrikkelijk corpus, corporis = lichaam, lijf, lijk; lichaam; lijf; lijk terrere = laten schrikken, bang maken; laten schrikken; bang maken aurum = goud argentum = zilver praeda = buit vincire = binden, boeien; binden; boeien currus, -us = wagen captivus = krijgsgevangene; gevangene nobilis, -is = aanzienlijk, voornaam, van adel, adelijk; aanzienlijk; voornaam; van adel; adelijk at = maar petere = gaan naar, aanvallen, vragen, verlangen, trachten te bereiken, streven naar, halen; gaan naar; aanvallen; vragen; verlangen; trachten te bereiken; streven naar; halen bonum = het goede bona = have en goed, goederen; have en goed; goederen LES 21 tristis, -is = treurig, droevig; treurig; droevig flere = huilen tantum = slechts, alleen; slechts; alleen unde = vanwaar? waarvandaan?; vanwaar?; waarvandaan? habitare = wonen, bewonen; wonen; bewonen inde = vandaar, daarvandaan; vandaar; daarvandaan pirata = zeerover, piraat; zeerover; piraat nauta = zeeman, matroos; zeeman; matroos proelium = gevecht, strijd; gevecht; strijd committere = tot stand brengen proelium committere = een gevecht aangaan, een gevecht beginnen; een gevecht aangaan; een gevecht beginnen necare = doden, ombrengen; doden; ombrengen emere = kopen durus = hard, hardvochtig; hard; hardvochtig interdum = soms, af en toe; soms; af en toe coercere = in bedwang houden, bestraffen; in bedwang houden, straffen; in bedwang houden; bestraffen; straffen caedere = neerslaan, doden; slaan, doden; neerslaan; doden; slaan iubere = bevelen, opdragen; bevelen; opdragen iubere = laten {+inf.} crinis = haar disponere = verdelen, ordenen; verdelen; ordenen perterrere = hevig laten schrikken, erg bang maken; hevig laten schrikken; erg bang maken effugere = ontvluchten, ontsnappen; vluchten, ontsnappen; ontvluchten; vluchten; ontsnappen vehemens, -entis = hevig, heftig, sterk; hevig; heftig; sterk vehementer = zeer, hevig, heftig; zeer; hevig; heftig clemens, -entis = mild, toegeeflijk, vriendelijk, aardig; mild; toegeeflijk; vriendelijk; aardig umquam = ooit consulere in = optreden tegen, behandelen; optreden tegen; behandelen ceterum = overigens, verder; overigens; verder mores = karakter, leefwijze, gedrag, levenswandel; karakter; leefwijze; gedrag; levenswandel turpis, -is = schandelijk, smadelijk; schandelijk; smadelijk nuper = onlangs, kortgeleden; onlangs; kortgeleden tardus = traag, langzaam, laat; traag; langzaam; laat fortis, -is = dapper defendere = afweren, verdedigen, beschermen; afweren; verdedigen; beschermen in = in, op, bij; in; op; bij Les 22 salutem dicere +dat. = groeten ut +coni. = dat; opdat; om te; zodat ne +coni = dat niet; opdat niet; om niet te odium = haat ratio = rede; verstand valere = gezond zijn; sterk zijn; gelden damnum = schade; nadeel poena = straf; boete poenas dare = gestraft worden sinere = toelaten; toestaan; laten praeter = behalve labor = werk; inspanning; moeite; leed{mannelijk} gen. labor = laboris oportet = het is nodig; het behoort curare = zich bekommeren om; zorgen (voor); verzorgen sollicitudo = bezorgdheid; zorg; ongerustheid senectus = ouderdom nefas = onrecht; zonde sententia = mening; voorstel; wil spatium = ruimte; tijd; tijdsruimte; tijd(sruimte) quietus = rustig ita = zo sollicitare = ongerust maken; verontrusten qualis? = hoedanig?; wat voor (een)? miscere = mengen; verwarren; in de war sturen modus = maat; wijze; manier cupiditas = begeerte; verlangen tribunatus = tribunaat mortuus = gestorven; dood demum = pas sentire = (be)merken; voelen perseverare = volharden; doorgaan; volhouden nec = en niet; ook niet; maar niet timere ne = vrezen dat cum = toen; omdat culpa = schuld sero = laat; te laat {bijwoord} LES 23 tribunus plebis = volkstribuun civitas = staat; burgerrecht impetrare = gedaan krijgen; verkrijgen hospes = gast; gastheer constans = standvastig; vastberaden vultus = gezicht aedis = tempel ades = huis abicere = wegwerpen; neerwerpen commovere = bewegen; ertoe brengen obtemperare = gehoorzamen gratia = dank; gunst gratias agere = bedanken; danken; (be)danken contra = tegen; tegenover atrium = atrium; hal caput = hoofd; kop adversarius = tegenstander aspectus = aanblik permovere = heftig bewegen; schokken; verontrusten tyrannus = tiran facultas = mogelijkheid; gelegenheid deesse = ontbreken; weg zijn ferrum = ijzer; wapen; zwaard facilis = gemakkelijk lectus = bed; aanligbed considere = gaan zitten; plaatsnemen agnoscere = kennen; leren kennen; onderkennen propositum = plan; voornemen horrere = huiveren (voor); ontzet zijn (over); huiveren; ontzet zijn; huiveren voor; ontzet zijn over adducere = brengen/leiden naar pf adducere = adduxi ppp adducere = adductus metus = vrees gen. metus = metus deterrere = afschrikken LES 24 iter = weg; pad; reis; tocht periculosus = gevaarlijk priusquam = voordat natura = natuur; aard parum = te weinig respicere = omkijken; denken aan; zorgen voor; rekening houden met pf respicere = respexi quidam, quaedam, quoddam (ev) = een (zekere); een; een zekere quidam, quaedam, quoddam (mv) = sommige; enige; bepaalde; zekere obsidere = belegeren; bezetten habitus = houding; dracht; kleding; toestand classis = vloot hiems = winter conscendere = bestijgen; beklimmen; aan boord gaan fluctus = golf; stroom premere = drukken; in het nauw brengen religio = godsdienst; bijgeloof; godsdienstige vrees omen = voorteken litus = kust; strand cadere = vallen traicere = overzetten; oversteken obvius = tegemoetkomend dedere = overgeven; uitleveren se dedere = zich overgeven supplex = smekend; smekeling admiratio = bewondering per = tijdens; gedurende; in; door/over; door/over (heen); door; over; doorheen; overheen dens = tand laus = lof; roem incredibilis = ongelooflijk; verbazingwekkend celeritas = snelheid conficere = afmaken; maken; (af)maken; voltooien fugare = op de vlucht jagen
Ingezonden op 16-03-2011 - 1770x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
28-05-2011
.
Waardering 8 (aantal stemmen: 3)
voting system
1
2
3
4
5
GEEZUS! zoveel woorden!
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!