Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
1e Klas
› 3 Duits Lernliste A t;/m J 2
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
1e Klas
, deel 1
3 Duits Lernliste A t;/m J 2
Jaar 1 (havo/vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
die Mutter = de moeder der Vater = de vader arbeiten = werken die Familie = het gezin die Großeltern = de grootouders die Eltern = de ouders Meine Eltern sind geschieden. = Mijn ouders zijn gescheiden. Ist ihre Schwester verheiratet? = Is haar zus getrouwd? die Geschwister = broer(s) en/of zus(sen) Wie viel Brüder hast du? = Hoeveel broers heb jij? Ich habe auch einen Bruder. = Ik heb ook een broer. die Cousine (Cousinen) = de nicht der Cousin (Cousins) = de neef Wer ist das? = Wie is dat? leben = leven die Großmutter = die Oma der Großvater = der Opa Mutter = Vater { tegenovergestelde } die Schwester (Schwestern) = der Bruder (Brüder) { tegenovergestelde } die Tante (Tanten) = der Onkel (Onkel) { tegenovergestelde } Sohn = Tochter { tegenovergestelde } Woher kommt ihr? = Waar komen jullie vandaan? Was ist Ihr Beruf? = Wat is uw beroep? Was ist Ihr Beruf? = Was machen Sie? { synoniem } Hat sie keine Arbeit? = Ist sie arbeitlos? { synoniem } hunderteins = 101 tausend = 1000 ; duizend eine Million = 1 000 000 ; 1000000 das Wörterbuch = het woordenboek Er arbietet bei AEG. = Hij werkt bij AEG. Was ist sie von Beruf? = Wat doet zij? Sie arbeitet als Lehrerin. = Zij werkt als lerares. aus = uit ungefähr = ongeveer Wann bist du geboren? = Wanneer ben je geboren? die Straße = de straat Wie heißt du? = Wer bist du? { synoniem } der Verkäufer = die Verkäuferin { tegenovergestelde } fragen = antworten { tegenovergestelde } jetzt = nu nicht mehr = niet meer Ich schicke dir ein Foto. = Ik stuur je een foto. da links = daar links Ich gehe in die Realschule. = Ik zit op het VMBO/HAVO. mailen = mailen Welche E-Mail-Adresse hast du? = Welk e-mailadres heb jij? das Hobby (Hobbys) = de hobby zusammen = samen etwas = iets Wie lange sind Sie schon verheiratet? = Hoe lang bent u al getrouwd? zurück schreiben = terugschrijven Hast du ein Handy? = Heb jij een mobiel? Was ist deine Telefonnummer? = Wat is jouw telefoonnummer? gestern = gisteren heute = vandaag morgen = morgen Seine Eltern sind okay. = Zijn ouders zijn wel aardig. Tschüs! = Auf Wiedersehen! prima = toll { synoniem } Grüß Gott! = Guten Tag. { synoniem } das Foto (Fotos) = das Bild (Bilder) { synoniem } allein = zusammen { tegenovergestelde } viel = wenig { tegenovergestelde }
Ingezonden op 17-03-2011 - 1837x bekeken.
Waardering 8 (aantal stemmen: 4)
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!