Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Zomerjobs animatie
› 2 les 2 werkwoorden
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Zomerjobs animatie
2 les 2 werkwoorden
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Praten = parler ik praat = je parle jij praat = tu parles hij praat = il parle wij praten = nous parlons u/jullie praten = vous parlez zij praten = ils/elles parlent ik praatte = je parlais ik heb gepraat = j'ai parlé eindigen = finir ik eindig = je finis jij eindigt = tu finis hij/zij eindigt = il finit wij eindigen = nous finissons u/jullie eindigen= vous finissez zij eindigen = ils/elles finissent ik eindigde = je finissais ik ben geeindigd = j'ai fini verkopen = vendre ik verkoop = je vends jij verkoopt = tu vends hij verkoopt = il vend wij verkopen = nous vendons u/jullie verkopen = vous vendez zij verkopen = ils/elles vendent ik verkocht = je vendais ik heb verkocht = j'ai vendu gaan = aller ik ga = je vais jij gaat = tu vas hij gaat = il va wij gaan = nous allons u/jullie gaan = vous allez zij gaan = ils/elles vont ik ben gegaan = je suis allé(e) ik ging = j'allais hebben = avoir ik heb = j'ai jij hebt = tu as hij heeft = il a wij hebben = nous avons u/jullie hebben = vous avez zij hebben = ils/elles ont ik heb gehad = j'ai eu ik had = j'avais beginnen = commencer ik begin = je commence jij begint = tu commences hij begint = il commence wij beginnen = nous commençons u/jullie beginnen = vous commencez zij beginnen = ils/elles commencent ik ben begonnen = j'ai commencé ik begon = je commençais kennen = connaître ik ken = je connais jij kent = tu connais hij kent = il connaît wij kennen = nous connaissons u/jullie kennen = vous connaissez zij kennen = ils/elles connaissent ik heb gekend = j'ai connu ik kende = je connaissais moeten = devoir ik moet = je dois jij moet = tu dois hij moet = il doit wij moeten = nous devons u/jullie moeten = vous devez zij moeten = ils/elles doivent ik heb gemoeten = j'ai dû ik moest = je devais zeggen = dire ik zeg = je dis jij zegt = tu dis hij zegt = il dit wij zeggen = nous disons u/jullie zeggen = vous dites zij zeggen = ils/elles disent ik heb gezegd = j'ai dit ik zei = je disais zijn = être ik ben = je suis jij bent = tu es hij is = tu est wij zijn = nous sommes u/jullie zijn = vous êtes zij zijn = ils/elles sont ik ben geweest = j'ai été ik was = j'étais doen/maken = faire ik maak/doe = je fais jij maakt/doet = tu fais hij maakt/doet = il fait wij maken/doen = nous faisons u/jullie maken/doen = vous faites zij maken/doen = ils/elles font ik heb gemaakt/gedaan = j'ai fait ik maakte/deed = je faisais lezen = lire ik lees = je lis jij leest = tu lis hij leest = il lit wij lezen = nous lisons u/jullie lezen = vous lisez zij lezen = ils/elles lisent ik heb gelezen = j'ai lu ik las = je lisais vertrekken = partir ik vertrek = je pars jij vertrekt = tu pars hij vertrek = il part wij vertrekken = nous partons u/jullie vertrekken = vous partez zij vertrekken = ils/elles partent ik ben vertrokken = je suis parti(e) ik vertrok = je partais kunnen = pouvoir ik kan = je peux jij kan = tu peux hij kan = il peut wij kunnen = nous pouvons u/jullie kunnen = vous pouvez zij kunnen = ils/elles pouvent ik heb gekund = j'ai pu ik kon = je pouvais nemen = prendre ik neem = je prends jij neemt = tu prends hij neemt = il prend wij nemen = nous prenons u/jullie nemen = vous prenez zij nemen = ils/elles prennent ik heb genomen = j'ai pris ik nam = je prenais antwoorden = répondre ik antwoord = je réponds jij antwoordt = tu réponds hij antwoordt = il répond wij antwoorden = nous répondons u/jullie antwoorden = vous répondez zij antwoorden = ils/elles répondent ik heb geantwoord = j'ai répondu ik antwoordde = je répondais weten,kunnen,kennen = savoir ik weet = je sais jij weet = tu sais hij weet = il sait wij weten = nous savons u/jullie weten = vous savez zij weten = ils/elles savent ik heb geweten = j'ai su ik wist = je savais uitgaan = sortir ik ga uit = je sors jij gaat uit = tu sors hij gaat uit = il sort wij gaan uit = nous sortons u/jullie gaan uit = vous sortez zij gaan uit = ils/elles sortent ik ben uitgegaan = je suis sorti(e) ik ging uit = je sortais komen = venir ik kom = je viens jij komt = tu viens hij komt = il vient wij komen = nous venons u/jullie komen = vous venez zij komen = ils/elles viennent ik ben gekomen = je suis venu(e) ik kwam = je venais willen = vouloir ik wil = je veux jij wilt = tu veux hij wilt = tu veut wij willen = nous voulons u/jullie willen = vous voulez zij willen = ils/elles veulent ik heb gewild = j'ai voulu ik wilde = je voulais omhoog gaan = monter dalen = descendre aankomen = arriver terugkomen = revenir naar binnen gaan = rentrer / entrer terugkeren = retourner vallen = tomber blijven = rester geboren worden = naître sterven = mourir ik heb me gewassen = je me suis lavé(e) ik heb me vergist = je me suis trompé(e) ik zou graag willen = je voudrais ik zou het leuk vinden om = j'aimerais zou u willen (meedoen)? = voudriez-vous (participer) zou ik kunnen? = pourrais-je zou u kunnen (helpen)? = pourriez-vous (aider)
Ingezonden op 22-04-2011 - 1350x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!