Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
campus B
› 9999 samenvatting
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
campus B
, deel 1
9999 samenvatting
Jaar 1 (volwassenenonderwijs)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Jour de Pàques = eerste Paasdag Jour de 1'Ascension = Hemelvaartsdag Jour de Pentecôte = eerste Pinksterdag Jour de 1'An = Nieuwjaarsdag Fête de travail = 1 mei Dag van de arbeid Fête Nationale ('quatorze juillet') = 14juli Nationale Feestdag Marie 1'Assomption = 15 aug Maria Hemelvaart Toussaint = 1 nov. Allerheiligen Noël = 25 dec Kerstfeest(eerste Kerstdag) Vendredi-Saint = Goede Vrijdag en béton = beton en bois = hout en verre = glas en papier = papier en pierre = steen en or = goud en coton = katoen le cuir = leder la laine = wol la soie = zijde lin = linnen synthétique = synthetisch un bas = een kaus un collant = kousenbroeken. une culotte = broek. un t-shirt = een t-shirt. une chaussette = een sok. une chaussure = een schoen. un soulier = schoenen un escarpin = schoen met hakken un pyjama = pyjama. une robe de nuit = een nachtjapon. un chapeau = een hoed. un bonnet = muts un gant = een handschoen. une écharpe = een sjaal. lever = opstaan réveiller = wakker worden laver = wassen le petit déjeuner = ontbijt dîner = avondmaal coucher = slapen préparer = klaarmaken déjeuner = lunch reposer = uitrusten, rusten avoir sommeil = slaap hebben tôt = vroeg tard = laat appeler = noemen un vêtement = kleding une chemise = overhemd des chaussures = schoenen Partagez = delen le désordre = wanorde les souvenirs = herinneringen une soirée = een avond le canapé = de bank le bibliothèque = de bibliotheek le fauteuil = stoel,zetel le table basse = de salontafel la lampe = Lamp le coussin = kussen la télévision = TV la chaîne hi-fi = hi-fi l'étagère = Schappen le vase = vaas le tableau = Tabel le lecteur de dvd = DVD-speler le buffet = buffet la table = tafel la chaise = stoel le tapis = tapijt dans le salon = in de woonkamer dans la salle à manger = in de eetzaal sous le toit = onder het dak l'escalier = de trap rez-de-chaussée = benedenverdieping devant = voor derrière = achter un couloir = een gang clair = licht/duidelijk au fond = achterin neuf = nieuw vieux = oud sous = onder sur = op prochaine = volgende/komend autour de = rondom au-dessus = over/overheen à côté = naast en face = aan de andere kant vers le sud = naar het zuiden monter = stijgen descendre = dalen à partir de = vanaf c'est votre tour = het is u beurt une étape = sur = boven, op l'ouest = het westen le nord = het noorden l'est = het oosten le sud = het zuiden dans le Nord = in het noorden dans l'ouest = in het westen dans le sud = in het zuiden dans l'est = in het oosten devant = over en face = tegenover à côté = dichtbij, nabij au-dessus de = boven au milieu de = midden l'étang = de vijver les pierres = de stenen au bord = langs le buissons = struiken du chemin = de weg à gauche = links à droite = rechts Het westen = L'ouest Het noorden = Le nord Het oosten = L'est Het zuiden = Le sud In het noorden = Dans le nord In het westen = Dans L'ouest In het zuiden = Dans le sud In het oosten = Dans l'est indiquer = wijzen montrer = tonen, laten zien l'itinéraire = de reisbeschrijving , de routebeschrijving jusqu'à = tot aan un chemin = het pad, de dreef continuer = aanhouden, doorgaan à ganche = links un carrefour = het kruispunt traverser = oversteken le pont = de brug tourner = draaien un feu (rouge) = her verkeerslicht un coin = een hoek loin = ver près = dicht bij combien = hoeveel tout près = dicht voir = zien suivre = volgen la issue = het einde une place = een pleintje regarder = kijken rencontrer = ontmoeten, tegenkomen savoir = weten, aanleren, kunnen travailler = werken aimer = houden van apprendre = leren avoir = hebben chercher = zoeken comprendre = begrijpen connaître = kennen demander = vragen,aanvragen écouter = luisteren être = zijn faire = doen, uitvoeren} habiter = wonen, verbijven imaginer = bedenken parler = praten, spreken pouvoir = in de moeilijkheid zijn, van préférer = verkiezen présenter = presenteren, laten zien s'appeler = hoe heet je acheter = kopen aller = gaan devoir = moeten pouvoir = kunnen descendre = naar beneden trouver = vinden essayer = passen payer = betalen choisir = kiezen la invitation = de uitnodiging mademoiselle = mevrouw évidemment = zeker, natuurlijk une nouvelle = een nieuws, een mededeling on fête = men feest fêter = feesten possible = mogelijk désolé = sorry, bedroefd impossible = onmogelijk vous imaginez = jullie bedanken cheval = paard dans = in, bij, te le déjeuner = de lunch accepter = aannemen, aanvaarden, accepteren refuser = afwijzen, weigeren un message = un portable = un mèl = een email (1) un courrier électronique = email (2) envoyer = posten, wegsturen partir = vertrekken revenir = terugkomen venir = aankomen, arriveren rester = blijven rentrer = omkeren, terugkeren entrer = binnenkomen, binnengaan retourner = terugkomen il va chez anne = hij gaat naar anne il part sans moi = vertrok hij zonder mij un baiser = een kus la durée = de duur le temps = de tijd le coeur = het hart la folle = gek son = haar, zijn (M) leur = hun (M,V) ma = mijn (V) ses = haar, zijn (meerv.) sa = haar, zijn (V) notre = onze (M,V) tes = je, jouw (meerv.) mon = mijn (M) ton = jouw (M) mes = mijn (meerv.) ta = jouw (V) vos = jullie, uw (meerv.) nos = onze (meerv.) votre = jullie, uw (M,V) leurs = hun (meerv.) alors = dan une ville = een stad moyenne = gemiddeld/doorsnee agréable = gezellig les touristes = de toeristen de vieux = de oude quartiers = wijken le musée = het museum le château = het kasteel le lac = het meer la cathédrale = de kathedraal Et puis = En vervolgens les montagnes = de bergen ils adorent = zij beminnen adorer = beminnen de la marche = ?? du ski = ski Nous sommes = Wij zijn maintenant = tegenwoordig lieux = plaatsen remarques = opmerkingen la émission = de uitzending interroger = uitvragen, overhoren
Ingezonden op 12-06-2011 - 1501x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!