Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Diversen Frans, deel 1

1 random

Jaar 6 (Atheneum)

Accueillir = Ontvangen, opvangen
Adroit =Handig (⇔ maladroit)
Afin de = Teneinde … te
Avide de = Gulzig
Avoir en commun (avoir qc en commun) = Gemeen hebben
(se) Battre = Vechten
Bonne chère (la) = Het lekkere eten
Bout (un) = Topje, uiteinde
Brassage (le)	= Vermengen, brouwen (bijv. bier)
Brouette (une)	 = Een kruiwagen
Cadre de vie (un) = Leefomgeving
Casserole (une) = Steelpan 
Chambre (une) = Slaapkamer
Compréhensif	= begripvol	
Indulgent = Begripvol (⇔ intolérent)
Croître	 = toenemen		
Augmenter =Groeien, toenemen
DOM-TOM = overzeese gebieden	
l’Outre-mer français = Overzeese gebieden
Doubler = Nasynchroniseren
Éblouir = Verblinden
Écart (un) = Spreiding
Écartèlement (un) = Verscheuren (vierendelen)		
Élire = Verkiezen (un peuple élu)
En avance = op tijd	
Trop tôt = te vroeg
En plein cœur de (Paris) = In het hart van (Parijs)
En revanche = Daarentegen
Enseignant (un) = Docent
Fécondité (la)	= De vruchtbaarheid
Fleuve (un) = Rivier
Frondeur (un) = Rebel
Grève (une) = Staken (faire la grève)
Limpide = Helder (⇔ confus)
Ignorant = onontwikkeld		
Inculte	= Onwetend, onontwikkeld (⇔ instruit)
Incontournable = onvermijdelijk	
Essentiel = Onvermijdelijk 
Inconvénient (un) = nadeel 	
Désavantage (un) = Nadeel
Instituteur (un) = Basisschool juf/meester
Doué = Intelligent, begaafd (⇔ bête) 
Malentendant	= Slechthorend
Mélange (un) , Méli-mélo (un) = Een vermenging
Menuisier (un) = Timmerman
Misogyne = Vrouwenhatend
Moqueur = Spottend, plagend
Néanmoins, Cependant = Niettemin, echter 
Notamment = Met name
Notion clef (une) = Sleutelbegrip
Nuptialité (la)	= Huwelijken (bv. taux de nuptialité)
Orthographe (une) = Spelling
PACS (le), Pacte civil de solidarité = Samenlevingscontract (être [de]pacsé)
Passerelle (une), Pont (un) = Brug
Patrimoine (un) = Erfgoed
Pièce (une) = Kamer
(se) Plaindre = Klagen
Professeur (un) = Leraar, lerares 
Quartier sensible (un)	= Probleemwijk (politiek correct)
Queue (une) = rij
Ranchonneur (un) = zeuren 	
Râler (un râleur) = Mopperen
Rayonner =Uitstralen
Reléguer = Wegsturen, verbannen
Sensible = Gevoelig
Siège (un) = Stoel, zetel, hoofdkantoor
Soupe au lait (une) = Opvliegend, heethoofd
Sourd et muet	= Doofstom
Tendance de fond (une) = Fundamenteel probleem 
Terrain (un) = Terrein
Usage courant (un) = Veelvuldig gebruik
Vanter	= Prijzen, pochen 
Verlan (un) = Parallelle straattaal (à l’envers)
Voyager en stop =Liften
À boucler les fins de mois (/ boucler son budget) = De eindjes aan elkaar knopen; rondkomen
Au lieu de = In plaats van
Avide d’exploits et de gloire	= Roemzuchtig
Avoir du mal à (qc) = Moeite hebben om iets te doen
Avoir lieu qp = ergens plaats vinden		
Se passer qp = Ergens plaatsvinden
À votre place = In uw plaats
Empêcher qn de faire qc = Iemand ervan weerhouden iets te doen
J’ai un empêchement = Ik ben verhinderd
En haut lieu = In hooggeplaatste kringen
Être cocardier, Être cocorico = Chauvinistisch zijn
Être déccalé = Uit de toon vallen
Ailleurs = Elders
Boucler = Dichtdoen
Citoyen(ne) = Burger
Crépuscule (un) = Schemering
Culot (un) = Lef (avoir du culot)
Déclassement (un) = Een degradatie (⇔ une promotion)
Empêcher = Verhinderen
Enjeu (un) = Inzet
Exagérer = Overdrijven
Exiger	= Eisen
Fragalité (la) = Zwakheid
Inconvenient = Ongunstig, nadelig
Indice (un) = Aanwijzing
Fracture (une)	= Breuk
Penchant (un)	= Neiging
Songer	 = Nadenken
Suffrage universel (un) = Algemeen kiesrecht
Témoin (un) = Getuigen
Violer	= Verkrachten, schenden van wet
Le déclassement = degradatie
Boulot = Werk 
Nocivité = schadelijkheid
Promulguer (une loi) = Een wet uitvaardigen
Maire = Burgemeester 
Remporter = Meenemen/winnen
Urne = Stembus (une boîte)
Un syndicat = Een vakbond
Un revendication = Een eis
Le chômage = De werkeloosheid
La retraite = Het pensioen
Une grève = Een staking
Banderoles (v) = Spandoeken
Le tract = Het pamflet
Tricher = Valsspelen/frauderen/doping gebruiken	
S’évanouir:	elle s’est évanouie = Flauwvallen/verdwijnen , zij is flauwgevallen
tous mes espoirs se sont évanouis (ou s’évanouissent) = Al mijn hoop is verdwenen
Se noyer dans l’eau/la mer = Verdrinken 
Se noyer dans les détails = Verdrinken in de details
Un film d’action = Actiefilm
Un discours = Een toespraak
Une influence étrangère = Buitenlandse invloed
Sourd et muet = Doofstom 
Malentendant	= Slechthorend 
Ecart croissant = Toenemende scheiding
Une société archipel/fragmentée = Een gescheiden samenleving
Réticence = Verzwijgen
Espérance = Leven tot …
Nuptialité = Gemiddeld aantal mensen dat trouwt
Fécondité = Gemiddeld aantal kinderen
Nous sommes pacsés = We zijn gePACSt
La gueule = Onbeleefd woord voor mond
Tu veux rire = Wanneer je het niet eens bent met iemand
Chiche = Iemand uitdagen, bluf
À la votre = Proosten 
Blague = Grap
La sueur = Het zweet
Suer = Zweten 
J’ai eu chaud = Iets ging net niet mis
Mon œil = Ik betwijfel het
Passer sous le nez = Aan mijn neus voorbijgegaan
Avoir un verre dans le nez = Te diep in het glaasje gekeken
Il est ivre =Hij is dronken (formeel)
Il est bourré = Hij is dronken (informeel)
Il est saoul/elle est saoule = Hij is dronken/ zij is dronken (informeel)
Ferme-la = Hou je mond (onbeleefd)
La barbe = Het is saai
C’est rasoir = Het is saai
Taisez-vous = Wees stil (beleefd)
Tromper son mari = Vreemdgaan
Dépêche-toi = Haast je
Sous la tente = In een tent
Un comptable = Een boekhouder
Compter sur = Rekenen op
Dissoudre = oplossen, ontbinden van een partij
Les echecs = mislukkingen
Remporter = meenmen, winnen
Au hasard = Op goed geluk
Écartèlement = Verscheurdheid
Fondement = Basis 
Imprévisible = Niet te voorzien, onberekenbaar
L’ouvrage = naslagwerk
Un engouement = Een bevlieging
Pleinement = Volledig
En tout cas = In ieder geval
S’est ancré(e) = Zich hebben verankerd, geworteld
Une hymne = Een volkslied
Ignorant = Onwetend
Inculte	 = Ongecultiveerd 
Instruit = Ontwikkeld 
Limpide = Helder
Clair = Helder 
Confus = Vaag 
Compréhensif	 = Begripvol 
Indulgent = Begripvol 
Intolérant = Onverdraagzaam, intolerant
Un panier = winkelmandje
Une bazarette 	= Persoon die veel praat
Lieu de naissance = Geboorteplaats
En haut lieu = De hoge bazen, degenen die boven je staan
La carte d’embarquement = Instapkaart
Le Décollage = Het opstijgen
L’atterrissage (mnl) = De landing
La piste = de landingsbaan
Un vol direct = Een directe vlucht
Une correspondance = Een overstap
Billet aller simple / aller retour = Enkele reis / retour
Un guichet = Een loket

Ingezonden op 24-06-2011 - 1391x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

eigen lijst zodat ik deze online kan opslaan en in kan kijken

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Diversen Frans, deel 1

1 random