Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Duits examenwoordenschat
› 3 ABCDEFG
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Duits examenwoordenschat
, deel ABCDEFG
3 ABCDEFG
Jaar 6 (Atheneum)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
1. der Band = de band, het boekdeel 2. die Buchmesse = de boekenbeurs 3. die Zivilisation = de beschaving 4. der Bildungsroman = de ontwikkelingsroman 5. der Schriftsteller = de schrijver 6. der Leserbrief = de ingezonden brief 7. verständlich = begrijpelijk 8. der Verlag = de uitgeverij 9. der Verleger = de uitgever 10. der Verfasser = de schrijver 11. das Taschenbuch = de pocket 12. der Herausgeber = de samensteller 13. die Erläuterung = de toelichting 14. das Lexikon = de encyclopedie 15. der Buchauszug = het uittreksel 16. das Bücherregal = het boekenrek 17. buchstabieren = spellen 18. vergriffen = uitverkocht 19. die Zeile = de regel 20. der Bogen = het vel papier 21. das verzeichnis = het register 22. das Lager = het magazijn 23. der Ansatzpunkt = het uitgangspunt 24. die Veröffentlichung = de publicatie 25. der Bestand = de voorraad 26. ausleihen = uitlenen 27. die Silbe = de lettergreep 28. die Darstellung = de beschrijving 29. fragwürdig = twijfelachtig/dubieus 30. der Absatz = de alinea 31. beschönigen = vergelijken 32. nachgiebig = toegeeflijk 33. die Werbung = de reclame 34. die Aufklärung = de verlichting 35. die freie Erfindung = de fictie 36. verleihen = verlenen 37. die Grundlage = de basis 38. verkennen = miskennen 39. schaffen = scheppen 40. die Dichtung = de literatuur 41. einprägsam = gemakkelijk te onthouden 42. gut abschneiden = het er goed afbrengen 43. die Erfassung = het begrijpen 44. die Nachwelt = het nageslacht 45. die Vokabeln = het idioom 46. die Rede sein von = sprake zijn van 47. sich reissen um = storm lopen voor 48. die Leinwand = het witte doek 49. die Zumutung = te veel vragen/vergen 50. zusätzlich = extra 1. angehören = behoren tot 2. der Zeitgeist = de tijdgeest 3. die Wende = de ommekeer 4. die Verführung = de verleiding 5. die Bedingung = de voorwaarde 6. die Schicht = de klasse 7. die Statue = het beeld 8. das Wahrzeichen = het symbool 9. zerstören = verwoesten 10. heimsuchen = teisteren 11. spenden = schenken 12. der Umschwung = de ommekeer 13. verzweifeln = wanhopen 14. die Siedlung = de wijk 15. die Sucht = de verslaving 16. zimperlich = kleinzerig 17. langgehegt = lang gekoesterd 18. der Zwiespalt = de tweestrijd 19. die Einengung = de beperking 20. widerrufen = herroepen/intrekken 21. folgerichtig = dus 22. verheerend = verwoestend 23. gravierend = ernstig/ingrijpend 24. der Aberglaube = het bijgeloof 25. der Kindergarten = de kleuterschool 26. die Wirtschaft = de economie 27. der Arbeitsplatz = de werkplek 28. die Tätigkeit = de bezigheid 29. die Stelle = de baan 30. die Stellung = de positie 31. das Gehalt = het salaris 32. entlassen = ontslaan 33. berufstätig = werkend 34. bewerben = solliciteren 35. Teilzeit = deeltijd 36. streiken = staken 37. Der Vorstand = de directie 38. Der Vorgesezte = de chef 39. Der Untergebende = de ondergeschikte 40. herstellen = vervaardigen 41. das Bergwerk = de mijn 42. die Werkstatt = de werkplek/atelier 43. die Schicht = de ploegendienst 44. kündigen = ontslag nemen 45. das Fliessband = lopende band 46. die Gewerkschaft = de vakbond 47. der Betriebsrat = de ondernemingsraad 48. leisten = presteren 49. der Sachverständige = de deskundige 50. der Tarifvertrag = CAO 1. der Abgeordnete = de afgevaardigde 2. zurücktreten = aftreden 3. die Wahl = de verkiezing 4, die Tagung = het congres 5. der Ausschuss = de commissie 6. die Verfassung = de grondwet 7. Gesetz verabschieden = wet aannemen 8. zuständig = bevoegd 9. das Flugblatt = het pamflet 10. die Wahlurne = de stembus 11. einen Antrag ablehnen = een voorstel verwerpen 12. die Beziehungen = de betrekkingen 13. die Kommunalwahlen = gemeenteraadsverkiezingen 14.das Bundesland = de deelstaat 15. veruntreuen = verduisteren 16. die Zerstörung = de vernietiging 17. die Erhaltung = het behoud 18. die Verseuchung = de besmetting 19.das Gewässer = het water 20. die Beseitigung = het opruimen 21. der Pflegefall = de hulpbehoevende persoon 22. der Denkmalschutz = de monumentenzorg 23. die Frist = de termijn 24. erheblich = aanzienlijk 25. das Ballungsgebiet = het dichtbevolkte gebied 26. erzeugen = produceren 27. sich ernähren = zich voeden 28. winzig = zeer klein 29. entlarven = ontmaskeren 30. mildern = verzachten 31. die Entschädigung = de schadevergoeding 32. das Gutachten = het rapport 33. die Nahrungskette = de voedselketen 34. veröden = onvruchtbaar worden 35. der Zeitaufwand = de tijdsinvestering 36. einstufen = rangschikken/beschouwen 37. die Empörung = de verontwaardiging 38. die Haftpflicht = de wettelijke aansprakelijkheid 39. der Konsum = de consumptie 40. das Geschäft = de winkel 41. auf Lager haben = vooradig hebben 42. die Mehrwertsteuer = BTW 43. der Bedarf = de behoefte 44. der Ertrag = de opbrengst 45. die Spiztenleistung = de topprestatie 46. die Unterlagen = de documenten 47. die Kundschaft = de klanten 48. der Aufschwung = de bloei 49. gewährleisten = garanderen 50. die Genehmigung = de vergunning mutmasslich = vermoedelijk das Gestandnis = de bekentenis die Staatsangehorigkeit = de nationaliteit Anzeige erstatten = aangifte doen das Attentat = de aanslag das Gericht = de rechtbank Vorsatzlicher Mord = moord met voorbedachte rade der Staatsanwalt = de officier van justitie der Rechtsanwalt = de advocaat das Verfahren = het proces die Fahndung = de opsporing die Haft = de gevangenisstraf die Entlassung = de vrijlating die Geisel = de gijzelaar leugnen = ontkennen der Antrag = het verzoek der Beteiligte = de betrokkene die Unterlagen = de gegevens einstellen = staken ermitteln = opsporen die Botschaft = de ambassade die Steuer = de belasting die Bundeswehr = het leger van Duitland vertreten = behartigen ins Gerede kommen = in opspraak komen die Wende = de omwenteling die Umfrage = de enquete der Zoll = de douane der Datenschutz = de bescherming van persoonlijke gegevens die Abtreibung = de abortus der Staathaushalt = de staatsbegroting das Wohlergehen = het welzijn im Klartext = duidelijke taal die Rente = het pensioen uberprufen = controleren verbindlich = bindend das Schlaraffenland = Luilekkerland hatscheln = knuffelen anprangern = aan de kaak stellen das Zugestandnis = de concessie erzielen = behalen das Bundeskriminalamt = de federale recherche in Duitsland der Verfassungsstaat = de constitutionele staat verzichten auf = afzien van ungenugend = onvoldoende durchfallen = zakken die Zensur = het cijfer das Gedachtnis = het geheugen luckenhaft = onvolledig der Aufsatz = het opstel das Pokalspiel = de bekerwedstrijd der Sieger = de winnaar der Verlierer = de verliezer der Gegener = de tegenstander die Beanspruchung = de belasting die Mannschaft = de ploeg die Betreuung = de begeleiding der Ehrgeiz = de eerzucht das Aufgebot = de selectie die Strapaze = de inspanning hervorragend = uitstekend das Gelenk = het gewricht die Zeitlupe = slowmotion der Mangel = het gebrek der Schlachtenbummler = de supporter die Rennstrecke = het circuit die Kurve = de bocht das Fechten = het schermen die Veranstaltung = de manifestatie die Erholung = ontspanning der See = het meer die See/das Meer = de zee der Ausflug = het uistapje das Gepack = de bagage zelten = kamperen sich erholen = zich ontspannen wandern = rondtrekken der Imbiss = de cafetaria die Sehnsucht = het sterke verlangen der Aufbruch = het vertrek pauschal = alles inbegrepen der Stau = de file die Gebuhr = het tarief die Schiene = de rails die Ampel = het verkeerslicht die Entfernung = de afstand abzweigen = afbuigen de U-bahn = de metro der Bahnanschluss = de treinverbinding uberholen = passeren Abertausende = vele duizenden Flussiger Verkehr = vlot verkeer die Panne = de pech unzumutbar = ondragelijk an der Nase herumfuhren = bedriegen die Schwelle = de drempel das Gitter = het traliewerk trotzig = koppig erpressen = chanteren die Erziehung = de opvoeding die Bewertung = het cijfer gebildet = ontwikkeld die Fahigkeit = de bekwaamheid die Rechtschreibung = spelling die Ausdauer = uithoudingsvermogen die Vernunft = het verstand die Mathematik = wiskunde das Fach = het vak der Leistungsdruck = moeten presteren der Abiturient = de examenkandidaat scheitern = mislukken faul = lui schwanzen = spijbelen lassig = nonchalant der Witz = de grap kindlich = kinderlijk wachsen = groeien aufklaren = voorlichten neidisch = jaloers die Klamotten = de kleren stehen auf = gek zijn op die Volljarigkeit = de meerderjarigheid die Herkunft = de afkomst der Frust = de frustratie gleichaltrig = even oud erwachsen = volwassen die Zughorigkeit = de verbondenheid die Auseinandersetzung = de woordenwisseling das Bedurfnis = de behoefte schlichten = beslechten ankotzen = kotsen van los = gaande rucksichtslos = meedogenloos anspruchsvoll = veeleisend die Vorgehensweise = manier van optreden unterstellen = insinueren die Kinderbetreuung = de kinderverzorging die Reife = de rijpheid das Zeugnis = het rapport pauken = blokken die Aufnahmeprufung = het toelatingsexamen das Wahlfach = het keuzevak nachsitzen = nablijven das Gleichgewicht = het evenwicht das Herumstreifen = het rondzwerven der Kahn = het bootje das Quartier = het onderkomen der Feierabend = vrije tijd die Gaststatte = het restaurant das Ausmass = de omvang Die Einschaltquote = het kijkcijfer Die Tagesschau = het journaal Die Nachrichten = het journaal Die Berichterstattung = de berichtgeving Einblenden = invoegen die Folge = de aflevering übertragen = uitzenden die Werbung = de reclame heikel = precair der Sitzname = de bijnaam die Seifenoper = de soap die Laune = het humeur die Schlagzeile = de krantenkop grell = fel über Nacht = plotseling die Malerei = de schilderkunst die Zeichnung = de tekening das Gemälde = het schilderij hässlich = lelijk farbig = kleurrijk das lampenfieber = de plankenkoorts die Ausstellung = de tentoonstelling der Ruf = de reputatie nachahmen = nadoen beleuchten = verlichten das Denkmal = het monument die Fakten = de feiten der Takt = de maat plädieren = pleiten dasPodest = het podium die Vergangenheit = het verleden die Quelle = de bron das Zeitalter = het tijdperk das Altertum = de oudheid das Mittelalter = de Middeleeuwen das Jahrhundert = de eeuw die Ausgrabung = de opgraving zeitgemäss = modern heutzutage = tegenwoordig seinerzeit = destijds die Gründung = de stichting das Schicksal = het lot das Mahnmal = het gedenkteken die Nachwelt = het nageslacht die Wiedergutmachung = de schadeloosstelling die Machtergreifung = de machtsovername höfisch = hoofs überdauern = overleven die Währungsreform = de geldzuivering die Erbschaft = de erfenis
Ingezonden op 20-09-2011 - 1318x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!