Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Biologie voor jou / bvj, deel 2A

3 DE BLOEDSOMLOOP

Jaar 2 (havo/vwo)

vaste bestanddelen = Rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes.
bloedplasma = Vervoert vele stoffen, zoals zuurstof, voedingsstoffen, koolstofdioxide en andere afvalstoffen.
rode bloedcellen = Kleine ronde schijfjes met een rode kleurstof. Ze vervoeren zuurstof.
hemoglobine = Rode kleurstof waardoor rode bloedcellen gemakkelijk zuurstof opnemen en afgeven.
witte bloedcellen = Hebben geen vaste vorm en bevatten een celkern. Ze maken ziekteverwekkers onschadelijk.
etter; pus = Bestaat uit dode witte bloedcellen en gedode bacteriën.
bloedplaatjes = Delen van uiteengevallen cellen zonder celkern, die een rol spelen bij de bloedstolling.
trombose = Bloedprop in een bloedvat, veroorzaakt doordat het bloed in de bloedvaten is gestold.
bloedvatenstelsel = Hart en bloedvaten.
hart = Pompt het bloed door de bloedvaten.
bloedsomloop = De weg die het bloed door het lichaam aflegt.
rechterharthelft = Pompt het bloed naar de rechter- en de linkerlong.
kleine bloedsomloop = Deel van de bloedsomloop waarin het bloed naar de longen stroomt en weer terug.
linkerharthelft = Pompt het bloed door het hele lichaam.
grote bloedsomloop = Deel van de bloedsomloop waarin het bloed naar de rest van lichaam stroomt en weer terug.
dubbele bloedsomloop = Zo wordt de bloedsomloop van de mens genoemd, vanwege het feit dat het bloed per omloop twee ker door het hart stroomt.
kransslagaders = Hierdoor stroomt het bloed dat rijk is aan zuurstof en voedingsstoffen naar de hartspier.
kransaders = Hierdoor stroomt het bloed dat rijk is aan koolstofdioxide en andere afvalstoffen, weg van de hartspier.
harttussenwand = Vormt de scheiding tussen de linkerhelft en de rechterhelft van het hart.
bovenste holle ader = Hier stroomt het bloed in dat van de organen in het hoofd en de armen afkomt.
onderste holle ader = Hier stroomt het bloed in dat van de organen in de romp en de benen afkomt.
rechterboezem = Hierin monden de holle aders uit. Vanuit hier stroomt het bloed naar de rechterkamer.
rechterkamer = Pompt het bloed in de longslagader.
longslagader = Slagader die zich splitst in twee bloedvaten, één naar elke long.
longaders = Nadat het bloed in de longen zuurstofrijk is geworden, stroomt het via hier terug naar het hart.
linkerboezem = Hierin monden de longaders uit. Vanuit hier stroomt het bloed naar de linkerkamer.
linkerkamer = Pompt het bloed in de aorta.
aorta = Slagader met veel aftakkingen, waardoor het bloed naar de organen van het lichaam stroomt.
hartkleppen = Scheiden de boezems en kamers van elkaar en verhinderen dat het bloed terugstroomt van de kamers naar de boezems.
halvemaanvormige kleppen = Bevinden zich aan het begin van de longslagader en de aorta en verhinderen dat het bloed terugstroomt in de kamers.
hartslag = Het aantal keren dat de hartspier zich gemiddeld per minuut samentrekt.
samentrekken van de boezems = Zorgt ervoor dat het bloed de kamers instroomt.
samentrekken van de kamers = De druk in de kamers stijgt en het bloed wordt in de aorta en de longslagader gepompt.
hartpauze = Boezems en kamers zijn ontspannen en het bloed stroomt uit de holle aders en de longaders in de boezems.
slagaders = Bloedvaten waardoor het bloed wegstroomt van het hart met een dikke, stevige en elastische wand.
bloeddruk = De kracht waarmee het bloed weggepompt wordt.
haarvaten = Vertakkingen van slagaders met een wand van slechts één cellaag dik.
haarvatennet = Alle haarvaten in een orgaan.
aders = Hierdoor stroomt het bloed van de organen weg, terug naar het hart, met een dunne en minder elastische wand. Ze liggen niet diep in het lichaam.
kleppen = Zorgen ervoor dat het bloed in de aders maar in één richting stroomt, en voorkomen dat het bloed terugstroomt naar de organen.
bloedvatenstelsel = Alle bloedvaten in je lichaam.
poortader = Ader waardoor het bloed uit het darmkanaal naar de lever stroomt.
leverslagader = Slagader die zuurstofrijk bloed naar de lever brengt.
leverader = Ader waardoor het bloed van de lever wegstroomt.
lage bloeddruk = Een meestal vrij onschuldige aandoening met vaker hoofdpijn en duizeligheid als ziekteverschijnselen.
hoge bloeddruk = Hierbij pompt het hart te hard en met een te hoge druk het bloed door de bloedvaten.
slagaderverkalking = Als er in de binnenwand van bloedvaten beschadigingen optreden, klonteren witte bloedcellen en bloedplaatjes hier samen. Hier blijft vet en kalk aankleven.
atherosclerose = Een ander woord voor slagaderverkalking.
cholesterol = De belangrijkste vetachtige stof die slagaderverkalking veroorzaakt, die van nature in het bloed voorkomt.
hartinfarct = De afsterving van een deel van de hartspier, doordat deze door slagaderverkalking geen zuurstof of voedingsstoffen meer krijgt.
hartaanval = Een ander woord voor hartinfarct.
bypassoperatie = Als een kransslagader sterk is vernauwd, kan deze operatie uitgevoerd worden waarbij een omweg wordt aangelegd om het vernauwde gedeelte van het bloedvat heen.

Ingezonden op 08-10-2011 - 8264x bekeken.
Laatst bijgewerkt: 21-02-2012.
Waardering 7.8 (aantal stemmen: 14)

voting system
1
2
3
4
5

Alle begrippen uit Thema 3, basisstof 1 t/m 5. De handigste manier om dit te leren is antwoord-vraag.

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Biologie voor jou / bvj, deel 2A

3 DE BLOEDSOMLOOP