Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Fortuna, deel 1

10 !Alle werkwoorden t/m Hfstk 10!

Jaar ½ (Gymnasium)

est = hij is
defendit = hij verdedigt; hij beschermt
habet = hij heeft, hij houdt
mittit = hij zendt; hij stuurt
regnat = hij heerst; hij regeert
sedet = hij zit
servat = hij beschermt, hij bewaart, hij behoudt
timet = hij vreest; hij is bang voor
curat = hij zorgt voor; hij verzorgt
habitat = hij woont; hij bewoont
pervenit = hij komt aan; hij bereikt
relinquit = hij verlaat; hij laat achter
vincit = hij overwint
necat = hij doodt
ducit = hij leidt; hij brengt
facit = hij maakt, hij doet
ambulat = hij wandelt
videt = hij ziet
cupit = hij verlangt; hij verlangt naar; hij begeert
lacrimat = hij huilt
cognoscit = hij leert kennen; hij verneemt
cogitat = hij denkt; hij denkt aan; hij overweegt
sunt = zij zijn
amittere = verliezen {infinitivus}
bibere = drinken {infinitivus}
iacent = zij liggen
audit = hij hoort
vult = hij wil
venit = hij komt
invenit = hij vindt
portat = hij draagt
vivunt = zij leven
cognoscere = leren kennen; vernemen {infinitivus}
dicit = hij zegt
salutant = zij begroeten; zij begroeten als
faciunt = zij doen, zij maken
gaudent = zij zijn blij
capiunt = zij pakken; zij nemen
habitare = wonen; bewonen {infinitivus}
volunt = zij willen
terret = hij maakt bang; hij verschrikt
esse = zijn {infinitivus}
incipiunt = zij beginnen
dant = zij geven
parat= hij bereidt voor; hij maakt gereed
conveniunt= zij komen samen
invitat= hij nodigt uit
rapiunt= zij grijpen, zij roven
rogat= hij vraagt
perdit= hij richt te gronde; hij verliest
donat= hij geeft
sperat= hij hoopt
iaciunt= zij gooien
expugnat= hij verovert
vulnerant= zij verwonden
finit= hij beëindigt
accipiunt= zij nemen aan, zij ontvangen, zij verkrijgen, zij vernemen
facêre= maken, doen
orant= zij smeken
gero (gerere) = dragen, voeren; dragen, oorlog voeren
pario (parere) = voortbrengen
debeo (debere) = moeten
clamo (clamare) = roepen
rideo (ridere) = lachen
opprimo (opprimere) = neerdrukken, overvallen
occido (occidere) = doden
respondeo (respondere) = antwoorden
maneo (manere) = wachten, blijven
fugio (fugere) = vluchten
interficio (interficere) = doden
curro (currere) = rennen
laudo (laudare) = prijzen
soleo (solere) = de gewoonte hebben
erat (imperf) = hij was
dormio (dormire) = slapen
intro (intrare) = binnengaan
excito (excitare) = opwekken; opjagen
propero (properare) = zich haasten
video, vidi (videre) = zien
appareo, apparui (apparere) = verschijnen
veto, vetui (vetare) = verbieden
intellego, intellexi (intellegere) = begrijpen
inquit = zegt hij; zei hij
ardeo, arsi (ardere) = branden; in brand staan
convoco (convocare) = bijeenroepen
dico, dixi (dicere) = zeggen
mitto, misi (mittere) = sturen; zenden
accipio, accepi (accipere) = ontvangen; verkrijgen
amitto, amisi (amittere) = verliezen
capio, cepi (capere) = pakken, nemen
cognosco, cognovi (cognoscere) = leren kennen; vernemen
convenio, conveni (convenire) = samenkomen
curro, cucurri (currere) = rennen
posco, poposci (poscere) = eisen, vragen
fero, tulli (ferre) = dragen, brengen, verdragen
puto (putare) = menen, vinden, beschouwen als
quaero, quaesivi (quaerere) = zoeken, vragen
venio, veni (venire) = komen
rideo, risi (ridere) = lachen
pono, posui (ponere) = plaatsen; neerleggen
impono, imposui (imponere) = plaatsen op; leggen op
emo, emi (emere) = kopen
incendo, incendi (incendere) = in brand steken
peto, peti(v)i (petere)= vragen, streven naar
exclamo (exclamare) = uitroepen; uitschreeuwen
fugio, fugi (fugere) = vluchten
defendo, defendi (defendere) = verdedigen; beschermen
custodio (custodire) = bewaken; passen op
erant = zij waren
sto, steti (stare) = staan
fuit = hij is geweest; hij was
fuerunt = zij zijn geweest; zij waren
coepi = beginnen
comprehendo, comprehendi (comprehendere) = vastpakken
consisto, constiti (consistere) = gaan staan; blijven staan
relinquo, reliqui (relinquere) = verlaten; achterlaten
erit = hij zal zijn
adiuvo, adiuvi (adiuvare) = helpen
necesse est = het is noodzakelijk
possum, potui (posse) = kunnen
obsideo, obsedi (obsidere) = bezetten; belegeren
facio, feci (facere) = maken, doen
do, dedi (dare) = geven
adsum, adfui (adesse) = aanwezig zijn, helpen
occido, occidi (occidere) = doden
effugio, effugi (effugere) = ontvluchten; ontkomen
voco (vocare) = roepen; noemen
sedeo, sedi (sedere) = zitten
erro (errare) = rondzwerven, zich vergissen
volo, volui (velle) = willen
iubeo, iussi (iubere) = bevelen
addo, addidi (addere) = toevoegen
caveo, cavi (cavere) = oppassen voor
accendo, accendi (accendere) = in brand steken; aansteken
dimitto, dimisi (dimittere) = wegsturen; laten gaan
respondeo, respondi (respondere) = antwoorden
moveo, movi (movere) = bewegen, ontroeren
moneo, monui (monere) = waarschuwen
perdo, perdidi (perdere) = te gronde richten; verliezen
eligo, elegi (eligere) = uitkiezen
libero (liberare) = bevrijden
constituo, constitui (constitere) = plaatsen; vaststellen
duco, duxi (ducere) = leiden; brengen
rumpo, rupi (rumpere) = breken; verbreken
pervenio, perveni (pervenire) = aankomen; bereiken
remitto, remisi (remittere) = terugsturen, loslaten
educo, eduxi (educere) = wegleiden
promitto, promisi (promittere) = beloven
reddo, reddidi (reddere) = teruggeven

Ingezonden op 10-10-2011 - 3013x bekeken.
Laatst bijgewerkt: 15-10-2013.
Waardering 8.8 (aantal stemmen: 5)

voting system
1
2
3
4
5

Alle werkwoorden enzo, zeg maar als ik iets mis/fout heb.
Alle werkwoorden in de 3e persoon enkelvoud zijn met HIJ, je hoeft geen zij en het op te schrijven.
Sommige woorden hebben verschillende betekenissen die je alle moet kennen en zijn met komma's geschreven i.p.v. de ";".

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Fortuna, deel 1

10 !Alle werkwoorden t/m Hfstk 10!