Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Franconville, deel 1

0 Alle overhoorbare stof hoofdstuk 1 & 2

Jaar 2 (Gymnasium)

Zinnetjes werkboek. Opdracht 16. Hoofdstuk 1
Je suis en vacances = ik ben met vakantie
Tous les jours je vais à la plage = ik ga elke dag naar het strand
Nous faisons du camping = Wij kamperen
Qu'est-ce que tu fais comme sport? = Wat voor een sport doe je?
Je fais du foot et du tennis = Ik voetbal en tennis
Ma copine fait du cheval = Mijn vriendin rijdt paard
Marion fait de la planche à voile = Marion surft
Et Bea fait du basket = En Bea doet aan basketbal
Quel âge as-tu? = Hoe oud ben je?
J'ai quatorze ans = Ik ben 14 jaar
Camille a quinze ans = Camille is 15 jaar
Pour aller à la plage, on peut prendre le car = Om naar het strand te gaan, kun je de bus nemen

Woordjes werkboek. Opdracht 17. Hoofdstuk 1
faire de la voile = zeilen
faire de la planche à voile = surfen
faire du patin = schaatsen
faire du vélo = fietsen
faire de la natation = zwemmen
avoir envie = zin hebben
découvrir = ontdekken
la région = de streek
le soleil = de zon
la vie = het leven
passer = doorbrengen
les vacances d'été = de zomervakantie
monter = instappen
pour + infinitief = om te...
Grammatica werkboek. Opdracht 23. Hoofdstuk 1
Hoe zeg je 'ja' na een gewone vraag? = oui
Hoe zeg je 'ja' na een ontkennende vraag? = Si!
Tu viens aussi? Oui, vers six heures = kom jij ook? ja, om 6 uur.
Tu ne viens pas? Si! Cet après-midi = kom je niet? jawel! 's middags
C'est loin. C'est pourquoi on part tôt = Dat is ver. Dat is waarom we vroeg gaan
Je voudrais m'inscrire pour l'excursion de demain = Ik zou me graag willen inschrijven voor de excursie van morgen
Bonne journée demain! = Fijne dag morgen!
Woordjes opdracht 17 werkboek. Hoofdstuk 2
des études = studie
partir = vertrekken
ou = of
cet = die, dat, deze, dit
des jeux = de spelletjes
j'ai préparé = ik heb voorbereid
eux = ze, hen
Zinnetjes opdracht 19 werkboek. Hoofstuk 2
tu as été où? = Waar ben je geweest?
J'ai été en Italie = Ik ben in Italië geweest
J'ai pris le train = Ik ben met de trein gegaan
Et qu'est-ce que tu as fait? = En wat heb je daar gedaan?
J'ai fait du camping et j'ai nagé dans la mer = Ik heb gekampeerd en gezwommen in de zee
Mon frère a fait de l'escalade = Mijn broer heeft rots geklommen
Et tu as visité Rome? = En heb je Rome bezocht
Non, je n'ai pas visité Rome, mais j'ai vu Florance = Nee, ik heb Rome niet bezocht, maar ik heb Florance gezien
Mon frère et ma soeur ont été à la maison = Mijn broer en zus zijn thuis gebleven
Ils ont regardé la télé = Ze hebben tv gekeken
Ils n'ont pas travaillé = Ze hebben niet gewerkt
j'ai passé mes vacances en France = Ik heb mijn vakantie doorgebracht in Frankrijk.
Woordjes Opdracht 20 werkboek. Hoofdstuk 2
la lettre = de brief
elle écrit = ze schrijft
la cousine = de nicht
le début = het begin
venir = komen
dangereux = gevaarlijk
avoir peur = bang zijn
la bêtise = domheid
quelque chose = iets
le moniteur = de jeugdleider
ne ... plus = niet ... meer
le bisou = de kus
garder des enfants = babysitter
le jeu = het spel
préparer = voorbereiden
Woordjes opdracht 24 werkboek. Hoofdstuk 2
au moins = minstens
par an = jaarlijks
les sports d'hiver = wintersport
la résidence secondaire = tweede huis
vert = groen
la montagne = de berg
le lac = het meer
Taalregel 4, 5, 6, 30 en 35
à + le = au
de + le = du
de + les = des
à + les = aux
les Pays-Bas, aux Pays-Bas = Nederland, naar Nederland
la Belgique, en Belgique = België, naar België
la France, en France = Frankrijk, naar Frankrijk
l'Allemagne, en Allemagne = Duitsland, naar Duitsland
l'Angleterre, en Angleterre = Engeland, naar Engeland
l'Espagne, en Espagne = Spanje, naar Spanje
l'Italie, en Italie = Italië, naar Italië
la Suisse, en Suisse = Zwitserland, naar Zwitserland
le Portugal, au Portugal = Portugal, naar Portugal
le Maroc, au Maroc = Marokko, naar Marokko
les Etats-Unis, aux Etats-Unis = de VS, naar de VS
le Canada, au Canada = Canada, naar Canada
le Japon, au Japon = Japan, naar Japan
Quel âge as-tu = Hoe oud ben je?
J'ai quatorze ans = Ik ben veertien jaar
fait = heb gedaan, heb gemaakt
pris = heb genomen
eu = heb gehad
été = ben geweest
J'ai travaillé = ik heb gewerkt
il a regardé = hij heeft gekeken
vous avez mangé = jullie hebben gegeten
tu n'as pas mangé = jij hebt niet gegeten
elle n'a pas travaillé = zij heeft niet gewerkt
Vocabulaire hoofdboek. Hoofdstuk 1
les vacances = de vakantie
en vacances = met vakantie
les Pyrénées = de Pyreneeën
le camping = de camping; het kamperen
faire du camping = kamperen
rigolo = grappig
le jour = de dag
tous les jours = alle dagen; elke dag
l'escalade = het rotsklimmen
faire de l'escalade = aan rotsklimmen doen
passionnant = spannend
et puis = en verder
faire du foot = voetballen
le cours = de les
le cours de tennis = de tennisles
le tennis = het tennissen
la copine = de vriendin
un an = een jaar
Elle a 15 ans. = Ze is 15 jaar.; Zij is 15 jaar.
le cheval = het paard
faire du cheval = paardrijden
la fin = het einde
comme prévu = zoals voorzien; zoals afgesproken
la plage = het strand
souvent = vaak
le kilomètre = de kilometer
on peut = men kan; we kunnen
pouvoir = kunnen
seulement = alleen
Il va bien. = Het gaat goed met hem.
le jogging = het joggen
faire du jogging = joggen
le pauvre = de zielepiet
la boîte = de discotheek
cool = cool
nul = niets waard
bientôt = spoedig; gauw
à bientôt = tot gauw
le petit déjeuner = het ontbijt
impec = grandioos; heel goed
impeccable = grandioos; heel goed
aujourd'hui = vandaag
cet après-midi = vanmiddag
Si! = Jawel!
après = daarna {bijwoord}
vers {+ tijd} = tegen; rond
je viens = ik kom
une excursion = een excursie; een uitstapje
il paraît = het schijnt
c'est pourquoi = daarom
tôt = vroeg
si = als
s'inscire = zich inschrijven
sinon = anders
ne ... plus = niet ... meer; geen ... meer
la place = de plaats; de zitplaats
tout de suite = meteen
ce soir = vanavond
à ce soir = tot vanavond
Bonne journée! = Een prettige dag!
l'accueil = de receptie
le moniteur = de groepsleider
le bulletin d'inscription = het aanmeldingsformulier
noter = noteren
le nom = de naam
blanc = wit
rouge = rood
Vocabulaire hoofdboek. Hoofdstuk 2
la rentrée = het begin van het nieuwe schooljaar
c'était = het was
pendant = tijdens
la récréation = de pauze
la mer = de zee
retrouver = terugvinden; weer ontmoeten
tu as été = jij bent geweest
le Canada = Canada
au Canada = in Canada; naar Canada
le mari = de echtgenoot; de man
le demi-frère = de halfbroer
surtout = vooral
parce que = omdat
le Québec = Québec (= Franstalige provincie van Canada)
mes = zijn
tout l'été = de hele zomer
l'été = de zomer
j'ai été = ik ben geweest
la colo(nie) = het vakantiekamp
on a fait = we hebben gedaan
le Portugal = Portugal
au Portugal = in Portugal; naar Portugal
la location = het huurhuis
nager = zwemmen
visiter = bezoeken
Lisbonne = Lissabon
la capitale = de hoofdstad
l'étranger = het buitenland
à l'étranger = naar het buitenland
le mois = de maand
faire du basket = basketballen
à la maison = thuis
la maison = het huis
les Alpes = de Alpen
le vélo = de fiets

Ingezonden op 10-11-2011 - 1388x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

Let op: Alleen taalregel 4, 5, 6, 30, en 35 zitten erin, de vocabulaire en de werkboekopdrachten waarbij staat dat je ze moet leren. En alles is alleen van hoofdstuk 1 & 2.
Als je bij het invoeren er doorheen scrolt zie je ook verschillende onderdelen van de dingen die erin zitten.

p.s het is slim om van te voren even in te vullen: Hoofdletter fouten goedrekenen, want ik heb de ene keer vooraan bij een zin wel een hoofdletter en de andere keer weer niet.

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Franconville, deel 1

0 Alle overhoorbare stof hoofdstuk 1 & 2