Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
!!A la Bartske
› 1 Frans - H2 voc + wb opdr. 4/5/10/11/20/21/22/25/26/28
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
!!A la Bartske
1 Frans - H2 voc + wb opdr. 4/5/10/11/20/21/22/25/26/28
Jaar 3 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
partir = vertrekken la gare = het station la fin = het einde la samaine prochaine = de volgende week l'été = de zomer rencontrer = ontmoeten la voyage = de reis il faut = je moet, jullie moeten changer = overstappen le car = de bus trop = te, te veel donc = dus le mari = de man, de echtgenoot chacun = ieder, elk attendre = wachten parler de = praten over souvent = vaak envoyer = sturen, zenden surtout = vooral l'automne = de herfst se renseigner = inlichtingen vragen au sujet de = betreffende, over déjà = al, ook al weer s'arrêter = stoppen la correspondance = de aansluiting descendre = uitstappen un aller-simple = een enkele reis un aller-retour = een retour avantageux = voordelig cher = duur d'une autre façon = op een andere manier la façon = de manier le retour = de terugreis préparer = klaarmaken le billet = de ticket une agence de voyage = een reisbureau dans quinze jours = over twee weken le catalogue = de catalogus tout ce qui = alles wat concerner = betreffen étudier = (be)studeren un voyage organisé = een georganiseerde reis avoir envie de = zin hebben in le dépliant = de folder tout ce que = alles wat longtemps = lang sinon = anders risquer = het risico lopen complet = vol le voyageur = de reiziger un train ordinaire = een gewone trein première classe = eerste klas deuxième classe = tweede klas fumeurs = rokersafdeling non-fumeurs = niet-rokenafdeling par avion = per vliegtuig un avion = een vliegtuig en bateau = met de boot le tour = re rondreis je vous remerce d'avance = bij voorbaat hartelijk dank remercier = bedanken 4. Je partirai le 13 novembre = Ik zal op 13 november vertrekken Tu partiras le premier mai? = zul jij op 1 mei vertrekken? Mon frère partira le 30 août = mijn broer zal op 30 augustus vertrekken Nous partirons lundi 28 juillet = we zullen op maandag 28 juli vertrekken Vous partirez le 11 décembre? = zullen jullie op 11 december vertrekken? Les garçons partiront mercredi 16 avril = De jongens zullen op woensdag 16 april vertrekken 5b Tu viens quand? = wanneer vertrek je? Le train arrive à quelle heure? = Hoelaat komt de trein aan? Tu as été où? = waar ben je geweest? Paris-Amsterdam, ça fait combien de kilomètres? = parijs-amsterdam, hoeveel kilometer is het Pourquoi tu pars? = waarom vertrek je? Qu’est-ce que tu as dit? = Wat heb je gezegd? Vous arrivez à quelle gare? = Op welk station komen jullie aan? Qu’est-ce que c’est? = wat is het? 10 Et vous voulez y aller quand? = En wanneer wilt u erheen gaan? là, il y a tout ce qui concerne nos voyages à Londres = Daarin staat alles wat onze reizen naar Londen betreft Je vais l'étudier = Ik ga het bestuderen Nous avons très envie de voir le Japon = Wij hebben erg veel zin om Japan te zien Vous y trouverez tout ce que vous voulez savoir = U vindt er alles in wat u wilt weten Sinon, les voyages riquent d'être complets = Anders loopt u het risico dat de reizen volgeboekt zijn 11 Je voudrais aller en Allemagne = Ik wil graag naar duitsland gaan Dans quinze jours (deux semaines), j’irai aux Etats-Unis = over twee weken zal ik naar de verenigde staten gaan Bonjour madame, vous avez des voyages au Maroc? = dag mevrouw, heeft u reizen naar marokko? Nous avons envie d’aller au Japon = wij hebben zin om naar japan te gaan La semaine prochaine, mon frère ira en Belgique = Volgende week zal mijn broer naar belgië gaan Guilhem est allé aux PaysBas = Guilhem is naar nederland gegaan 20 naviguer = varen apprendre = leren truc = ding au début = aan het begin au bout = aan het eind parfois = soms besoin de = nodig île = eiland marin = zeeman presque = bijna endroit = plek repartir = weer vertrekken laisser = (achter)laten panneau = bord 21 l'association = de vereniging s'embarquer = aan boord gaan un voilier = een zeilboot Que la paix soit sur toi! = vrede zij met u plein de = heel wat faire la cuisine = koken la ménage = het huishouden après = daarna mieux = beter en avoir assez = er genoeg van hebben les uns sur les autres = bovenop elkaar avoir du mal = moeite hebben manquer = ontbreken vivre = leven autant de = evenveel bêtement = stomweg tomber amoureux de = verliefd worden op nettoyer = schoonmaken imaginer = zich voorstellen désert = verlaten bref = kortom la terre = de aarde sale = vies la poubelle = de vuilnisbak propre = schoon 25 je partirai le huit novembre = Ik zal op acht november vertrekken ma soeur partira le seize février = Mijn zus zal op zestien februari vertrekken le train part à quele heure? = Om hoe laat vertrekt de trein? le Thalys s'arrête où? =Waar stopt de Thalys? Pourquoi tu pars? = Waarom vertrek je? Tu pars quand = Wanneer vertrek je? Un aller-retour Bruxelles, s'il vous plaît = Een retour Brussel, alstublieft deuxième classe, non-fumeurs = Tweede klas, niet roken Je voudrais aller en allemagne = Ik zou graag naar Duitsland gaan Je voudrais y rester une samaine = Ik zou er graag een week willen blijven voici les dépliants = Hier zijn de folders Merci, madame. Je vais en parler avex mon mari = Dank u wel, mevrouw. Ik ga er met mijn man over praten 26 la voiture = de wagon se rendre à = zich begeven naar un aéroport = een vliegveld A votre service! = Tot uw dienst! en provenance de = komend van le retard = de vertraging à destination de = met bestemming prier = verzoeken après = 1 na, 2 daarna avoir du mal(2) =pijn hebben la poubelle(2) = de prullebak 28 La compagnie aérienne = de luchtvaartmaatschappij un concours = een wedstrijd gagner = winnen la nourriture = het voudsel nourrir = voeden l'année dernière = vorig jaar bonne chance = veel succes 29 le poème = het gedicht décrire = beschrijven gagner = winnen, verdienen la syllabe = de lettergreep un exemple = een voorbeeld le lecteur = de lezer Bonne chance = veel succes
Ingezonden op 12-11-2011 - 1885x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!