Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
lijstjes klas 4
› 2 .1 t/m 3.2 KONTEXT
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
lijstjes klas 4
2 .1 t/m 3.2 KONTEXT
Jaar 4 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
2.1 aufbauen=opbouwen der Aufzug=de lift die Aufzüge=de liften die Bank=de bank die Bänke=de banken bauen=bouwen besitzen, besaß, hat besessen=bezitten, hebben der Besitzer=de bezitter,de eigenaar die Besitzer=de bezitters,de eigenaren beziehen, bezog, hat bezogen=betrekken das Dach=het dak die Dächer=de daken eintreten, tritt ein, trat ein, hat eingetreten=binnen gaan das Erdgeschoss=de begane grond der Garten=de tuin die Gärten=de tuinen das Gebäude=het gebouw die Gebäude=de gebouwen das Haus=het huis die Häuser=de huizen herauskommen, kam heraus, ist herausgekommen/rauskommen, kam raus, ist raus gekommen=naar buiten komen der Hof=het erf,de binnenplaats die Höfe=de erven,de binnenplaatsen das Hochhaus=de flat,de torenflat,het flatgebouw die Hochhäuser=de flats,de torenflats,de flatgebouwen der Keller=de kelder die Keller=de kelders die Leitung=de leiding die Leitungen=de leidingen die Mauer=de muur die Mauern=de muren die Miete=de huur die Miete=de huur,de huren der Mieter=de huurder die Mieter=de huurders der Nachbar=de buurman die Nachbarn=de buurmannen der Platz=het plein die Plätze=de pleinen schließen, schloss, hat geschlossen=sluiten, dichtdoen das Schloss=het slot,het kasteel die Schlösser=de sloten,de kastelen der Stock=de verdieping die Stöcke=de verdiepingen streichen, strich, hat gestrichen=verven die Stufe=de trede,de trap die Stufen=de treden,de trappen das Tor=de poort die Tore=de poorten die Treppe=de trap die Treppen=de trappen verlassen, verlässt, verließ, hat verlassen=vertrekken das Viertel=de wijk,de buurt die Viertel=de wijken,de buurten die Wohnung=de woning,de flat die Wohnungen=de woningen,de flats die Villa=de villa die Villen=de villa's das Zuhause=het thuis 2.2 der Abfall=het afval die Abfälle=het afval (mv) abschalten=uitschakelen anzünden=aansteken aufräumen=opruimen ausschalten=uitdoen,uitschakelen benutzen=gebruiken die Benutzung=het gebruik die Bürste=de borstel die Bürsten=de borstels der Dampf=de damp,de stoom die Dämpfe=de dampen,de stoom das Ding=het ding die Dinge=de dingen der Dreck=het vuil, de rommel,de modder elektrisch=elektrisch der Eimer=de emmer die Eimer=de emmers einschalten=aandoen,inschakelen die Energie=de energie die Energien=de energie funktionieren=werken,functioneren das Gas=het gas die Gase=de gassen der Gebrauch=het gebruik der Gegenstand=het voorwerp die Gegenstände=de voorwerpen gemütlich=gezellig das Gerät=het apparaat die Geräte=de apparaten der Haushalt=het huishouden die Haushalte=de huishoudens das Heim=het huis,het tehuis die Heime=de huizen,de tehuizen heizen=verwarmen,stoken,verhitten die Heizung=de verwarming die Heizungen=de verwarmingen leuchten=schijnen,branden der Müll=het afval,het vuilnis die Nutzung=het gebruik die Öffnung=de opening die Öffnungen=de openingen die Ordnung=de orde die Sache=het ding,de zaak die Sachen=de dingen,de zaken die Schere=de schaar die Scheren=de scharen der Schlüssel=de sleutel die Schlüssel=de sleutels die Seife=de zeep der Schmutz=het vuil der Strom=de stroom die Ströme=de stromen verwenden=gebruiken die Wäsche=de was,het wasgoed das Zeug=de spullen,de rommel 2.3 aufgehen, ging auf, ist aufgegangen = opengaan aufmachen=opendoen der Ausgang=de uitgang die Ausgänge=de uitgangen das Bad=de badkamer die Bäder=de badkamers betreten, betritt, betrat, hat betreden=betreden das Bett=het bed die Betten=de bedden das Bild= de foto, het schilderij die Bilder= de foto's, de schilderijen der Boden= de vloer, de grond die Böden= de vloeren, de gronden die Couch=de zitbank die Couchs, die Couchen=de zitbanken die Decke=het plafond die Decken=de plafonds die Dusche=de douche die Duschen=de douches der Eingang=de ingang die Eingänge=de ingangen die Einrichtung=de inrichting die Einrichtungen=de inrichtingen das Fenster=het raam die Fenster=de ramen der Gang=de gang die Gänge=de gangen die Haustür=de voordeur die Haustüren=de voordeuren (he)reinkommen, kam herein, ist hereingekommen=binnenkomen das Kissen=het kussen die Kissen=de kussens klingeln=aanbellen das Klo=de wc, het toilet die Klos=de wc's, de toiletten klopfen=kloppen die Küche=de keuken die Küchen=de keukens der Kühlschrank=de koelkast die Kühlschänke=de koelkasten die Lampe=de lamp die Lampen=de lampen die Mikrowelle=de magnetron die Mikrowellen=de magnetrons das Möbel=het meubelstuk die Möbel=de meubelstukken der Ofen=de oven die Öfen=de ovens der Raum= de ruimte, het vertrek die Räume= de ruimtes, de vertrekken das Regal= de (boeken)kast, de (boeken)plank, het rek die Regale=de (boeken)kasten, de (boeken)planken, de rekken der Schrank=de kast die Schränke=de kasten der Sessel= de (makkelijke) stoel, de fauteuil die Sessel= de (makkelijke) stoelen, de fauteuils das Sofa= de zitbank, de sofa die Sofas= de zitbanken, de sofa's der Spiegel=de spiegel die Spiegel=de spiegels der Stuhl=de stoel die Stühle=de stoelen der Teppich=het tapijt die Teppiche=de tapijten der Tisch=de tafel die Tische=de tafels die Toilette= het toilet, de wc die Toilette= de toiletten, de wc's die Tür=de deur die Türen=de deuren die Wand= de muur, de wand die Wände= de muren, de wanden das Wohnzimmer=de woonkamer die Wohnzimmer=de woonkamers das Zimmer=de kamer die Zimmers=de kamers 3.1 das Dorf=het dorp die Dörfer=de dorpen der Einwohner=de inwoner die Einwohner=de inwoners das Gebiet=het gebied die Gebiete=de gebieden die Gegend=de buurt,de streek die Gegenden=de buurten,de streken die Gemeinde=de gemeente die Gemeinden=de gemeenten,de gemeentes die Innenstadt=de binnenstad die Innenstädte=de binnensteden der Ort=de plaats die Orte=de plaatsen der Park=het park die Parks=de parken der Rand=de rand die Ränder=de randen die Region=de regio,de streek die Regionen=de regio's,de streken die Stadt=de stad die Städte=de steden die Stelle=de plaats,de plek die Stellen=de plaatsen,de plekken die Umgebung=de omgeving die Umgebungen=de omgevingen das Zentrum=het centrum die Zentren=de centra 3.2 der Berg=de berg die Berge=de bergen die Erde=de aarde,de grond das Feld=het veld die Felder=de velden flach=vlak,ondiep der Fluss=de rivier die Flüsse=de rivieren das Gebirge=het gebergte die Gebirge=de gebergten;de gebergtes der Gipfel=de top die Gipfel=de toppen Der Horizont=de horizon die Horizonte=de horizons der Hügel=de heuvel die Hügel=de heuvels die Insel=het eiland die Inseln=de eilanden der Kanal=het kanaal die Kanäle=de kanalen die Küste=de kust die Küsten=de kusten die Landschaft=het landschap die Landschaften=de landschappen das Meer=de zee die Meere=de zeeën die Natur=de natuur die Naturen=de naturen der Sand=het zand der See=het meer die Seen=de meren steil=steil der Stein=de steen die Steine=de stenen der Strand=het strand die Strände=de stranden das Tal=het dal die Täler=de dalen das Ufer=de oever die Ufer=de oevers der Wald=het bos,het woud die Wälder=de bossen,de wouden das Wasser=het water die Welle=de golf die Wellen=de golven
Ingezonden op 04-12-2011 - 1551x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!