Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Finish Up

66 Hoofdstuk 66 + 67 Communication

Jaar 4 (vwo)

66.
verbal = verbaal; met woorden {Communication can be verbal and non-verbal.}
gesture = gebaar {Making gestures is a way of non-verbal communication.}
to propose; to suggest = voorstellen {I proposed/suggested that we should leave at once.}
proposal; suggestion = voorstel {They accepted my proposal/suggestion.}
proposition = (zakelijk) voorstel; voorstel {They discussed the proposition at a business lunch.}
to reject = verwerpen {Why did they reject your proposal?}
item = (agenda) punt; punt {There were ten items on the agenda of the meeting.}
to imply = betekenen; inhouden {Does your silence imply that you agree with me?}
to imply = laten doorschemeren {He implied that I was wrong, but he didn't say so.}
(un)intelligible = (on)begrijpelijk {Legal language is not always intelligible.}
to focus = richten; concentreren {We must focus our attention on the main problem.}
focus = middelpunt {She always wants to be the focus of attention.}
to notice = merken {Did you notice that his hands were shaking?}
noticeable = merkbaar {Her words had a noticeable effect on him.}
rumour = gerucht {There were rumours that the Queen was seriously ill.}
spokesman = woordvoerder {The rumour was confirmed by a spokesman of the government.}
to comment = commentaar geven {The minister refused to comment on the rumours.}
comment = commentaar {The minister said: "No comment."}
questionnaire = vragenlijst {The villagers were asked to fill in a questionnaire.}
survey = enquête; onderzoek {The questionnaires were used for a survey.}
at random = willekeurig {For this survey people were selected completely at random.}
to complete = voltooien {The survey was completed in two months.}
to emerge; to appear = blijken {From the survey is emerged/appeared that people wanted more police in the streets.}
to overhear = toevallig horen {I couldn't help overhearing their conversation.}
topic; subject = onderwerp {Politics is a popular topic/subject of converstion.}
it doesn't make sense = het is onbegrijpelijk {I don't understand this sentence: it doesn't make sense.}
meaning; sense = betekenis {The word 'subject' has several meanings/senses.}

67.
mass media = massamedia {Television, radio and newspapers are mass media.}
postcode = postcode {What is your postcode?}
zip code = postcode { Zip-code is American English for 'postcode.}
parcel; package = pakje {Could you take this parcel/package to the postoffice? }
to deliver = bezorgen; leveren {The parcel will be delivered tomorrow.}
delivery = bezorging; levering {You have to pay for the goods on delivery.}
courier = koerier {The package was delivered by a special courier.}
to inform = mededelen {She informed him that she couldn't come to the meeting.}
to notify = mededelen {To notify is a formal word for 'to inform'.}
to respond = reageren; antwoorden {Dave didn't respond to any of her e-mails.}
response = reactie; respons {There were no responses to our advertisement.}
to keep in touch = contact houden {They kept in touch by e-mail.}
junk mail = ongevraagde reclame {There was a heap of junk mail on the doormat.}
message = boodschap/bericht {With a mobile phone you can send text messages.}
current; topical = actueel; huidig {In a newspaper you can read about current/topical events.}
to announce = bekendmaken; aankondigen {The royal engagement was announced on TV.}
announcement = bekendmaking {Millions watched the announcement of the royal engagement.}
orbit = baan {The TV satellite was put into orbit round the earth.}
bold = vet {Bold letters look blacker than ordinary letters.}
italics = cursieve letters {You can emphahize a word by using italics.}
to nod = knikken {He didn't say 'yes', he only nodded his head.}
to whisper = fluisteren {You don't have to whisper, no one can hear us.}
to address = toespreken {The Queen addressed the House of Commons.}
address; speech = toespraak {They listened to the Queen's address/speech.}
particular = bijzonder; speciaal {This article is of particular interest to businessmen.}
particulars; details = bijzonderheden; details {Can you tell me more particulars/details about the accident?}
(ir)relevant = (on)belangrijk {You can leave out the irrelevant details.}
relevance = relevantie; belang {What is the relevance of these details?}

Ingezonden op 11-12-2011 - 1229x bekeken.
Laatst bijgewerkt: 02-02-2012.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

Zo....
weer een keer wat anders.
Ik heb de zinnetjes erachter gezet, misschien is dat makkelijker om te leren.
Je hoeft de zinnetjes niet ook in te vullen, ze staan er gewoon onder.
Mochten er foutjes zijn (zit er wel in) dan moet je ze even melden, want dan kan ik ze veranderen.
Danku.
Trouwens, ik ben er best lang mee bezig geweest, dus geef me zowieso maar een reactie

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Finish Up

66 Hoofdstuk 66 + 67 Communication