Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
futé_test100
› 46 herh 2
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
futé_test100
46 herh 2
Jaar 1 (aso)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
une grand-mère = een grootmoeder un grand-père = een grootvader vingt et un = eenentwintig un, une = een un, une = één simple = eenvoudig avant-hier = eergisteren d'abord = eerst premier, première = eerste finir = eindigen électrique, électrique = elektrisch onzième = elfde onze = elf chaque, chaque = elk et = en quelques, quelques = enkele il y a = er is, er zijn il y a = er ligt, er liggen il y a = er staat, er staan passer = erdoor gaan grave, grave = erg y = erin grave, grave = ernstig y = er manger = eten pardon; excusez-moi = excuseer février = februari la France = Frankrijk français, française = Frans(bijvoeglijk) le français = Frans(taal) sortir de = gaan uit aller = gaan jaune, jaune = geel de rien = geen dank ne...plus = geen meer ne...pas = geen bonne anniversaire = gelukkige verjaardag heureux, heureuse = gelukkig facile, facile = gemakkelijk assez de; assez = genoeg tranquille, tranquille = gerust fermé, fermée = gesloten dangereux, dangereuse = gevaarlijk donner à = geven aan formidable, formidable = geweldig hier = gisteren bien = goed(bijwoord) bon, bonne = goed bonne nuit = goede nacht bonsoir = goedenavond bonjour = goedendag jeter = gooien de rien = graag gedaan vert, verte = groen saluer = groeten grand, grande; gros, grosse = groot ça va = het gaat l'argent = het geld en bus = met de autobus en voiture = met de auto en bateau = met de boot en bus = met de bus à vélo = met de fiets passage difficile = moeilijke doorgang monter = naar boven gaan propriété privée = privé-eigendom passage interdit = verboden doorgang quelle est votre adresse? = wat is uw adres? son = haar (enk; +man.) sa = haar (enk; +vr.) ses = haar (mv) un cheveu, des cheveux = een haar pour elle = voor haar une demi-heure = een halfuur un jambon = een ham une main = een hand avoir = hebben très; tout, toute, tous, toutes = heel un monsieur = een heer un hélicoptère = een helikopter en hélicoptère = met de helikopter aider = helpen pour lui = voor hem une chemise = een hemd le ciel = de hemel eux, elles, les = hen l'automne (m) = de herfst répéter = herhalen réparer = herstellen le, la = het c'est = het is ce n'est pas = het is niet het is niet; het is geen = ce n'est pas s'appeler = heten ici = hier il = hij comment? = hoe? un chapeau, des chapeaux = een hoed un coin = en hoek combien? = hoeveel un chien = een hond cent = honderd centième = honderdste avoir faim = honger hebben une tête = een hoofd avoir mal à la tête = hoofdpijn hebben haute, haute = hoog entendre = horen une montre = een horloge un hôtel = een hotel aimer = houden van aimer le football = houden van voetbal j'aime les chats = ik hou van katten je t'aime = ik hou van je le bois = het hout une maison = een huis à la maison = thuis le devoir = een huiswerk leur = hun (enk) leurs = hun (mv) maison à louer = huis te huur une idée = een idee chaque, chaque = ieder tout le monde = iedereen quelqu'un = iemand quelque chose = iets la glace = het ijs une glace = een ijsje je = ik dans = in à = in (stad) en = in (land) si = indien une entrée = een ingang monter (dans) = instappen (in) intéressant, intéressante = interessant oui = ja un an = een jaar avoir 5 ans = 5 jaar zijn dommage = jammer c'est dommage = dat is jammer janvier = januari un manteau, des manteaux = een jas une veste = een jasje tu = je ton = jouw (+ man.) ta = jouw (+vr.) tes = jouw (mv) jeune, jeune = jong un garçon = een jongen pour toi = voor jou mademoiselle = juffrouw juillet = juli vous = jullie pour vous = voor jullie votre = jullie (+enk.) vos = jullie (+mv.) juin = juni une carte = een kaart le fromage = de kaas une chambre = een kamer un canari = een kanarievogel un bureau, des bureaux = een kantoor au bureau = op kantoor un capitaine = een kapitein une armoire = een kast un chat = een kat une fois, des fois = een keer un garçon = een kelner savoir; connaître = kennen une église = een kerk Noël = Kerstmis joyeux Noël = vrolijk Kerstfeest une cuisine = een keuken choisir = kiezen regarder = kijken naar un kilo = een kilo un kilomètre = een kilometer un enfant = een kind prêt, prête = klaar préparer = klaarmaken un client = een klant une classe = een klas un vêtement = een kledingstuk une robe = een jurk petit, petite = klein une couleur = een kleur un coup = een klop frapper = kloppen une vache = een koe une course = een koers une valise = een koffer le café = de koffie venir de = komen van un roi = een koning des soldes (v) = de koopjes la fièvre = de koorts acheter = kopen à vendre = te koop une tasse = een kopje court, courte = kort coûter = kosten
Ingezonden op 25-12-2011 - 1376x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!