Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Alles kun je hier vinden.
› 2 Duits Hoofdstuk 2.
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Alles kun je hier vinden.
, deel 1
2 Duits Hoofdstuk 2.
Jaar 2 (havo/vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
anrufen = opbellen befreundet = bevriend die Eifersucht = de jaloezie erwischen = te pakken krijgen erzählen = vertellen fröhlich = blij gehen mit = verkering hebben met eine Nachricht hinterlassen = een boodschap achterlaten der Liebesbrief = de liefdesbrief der Monat = de maand passieren = gebeuren Schluss machen = het uit maken schrecklich = verschrikkelijk traurig = droevig verliebt = verliefd verrückt = gek der Zettel = het briefje anzeigen = weergeven der Buchstabe = de letter eintragen = invullen einverstanden sein = het ergens mee eens zijn das Gefühl = het gevoel die Gefühle = de gevoelens gestalten = maken den Text löschen = de tekst wissen sich merken = onthouden der Nachname = de achternaam eine E-Mail schreiben = een e-mail schrijven der Spitzname = de bijnaam die Telefonnummer = het telefoonnummer treffen = ontmoeten sich vertippen = een typefout maken verwenden = gebruiken die Zeile = de regel die Zeilen = de regels de naam = der Name de voornaam = der Vorname het adres = die Adresse de postcode = die Postleitzahl de geboorteplaats = der Geburtsort de geboortedatum = das Geburtsdatum de nationaliteit = die Nationalität het gezin/de familie = die Familie de baby = das Baby de grootouders = die Großeltern de oma = die Oma de opa = der Opa de oom = der Onkel de ooms = die Onkel de tante = die Tante de tantes = die Tanten de nicht = die Cousine de nichten = die Cousinen de neef = der Cousin de neven = die Cousins in een flat = in einem Hochhaus in een rijtjeshuis = in einem Reihenhaus wohnen ich = wohne wohnen du = wohnst wohnen er sie es = wohnt wohnen wir = wohnen wohnen ihr = wohnt wohnen sie = wohnen wohnen Sie = wohnen heißen ich = heiße heißen du = heißt heißen er sie es = heißt heißen wir = heißen heißen ihr = heißt heißen sie = heißen heißen Sie = heißen finden ich = finde finden du = findest finden er sie es = findet finden wir = finden finden ihr = findet finden sie = finden finden Sie = finden sein ich = bin sein du = bist sein er sie es = ist sein wir = sind sein ihr = seid sein sie = sind sein Sie = sind haben ich = habe haben du = hast haben er sie es = hat haben wir = haben haben ihr = habt haben sie = haben haben Sie = haben eerste = erste tweede = zweite derde = dritte vierde = vierte vijfde = fünfte zesde = sechste zevende = siebte achtste = achte negende = neunte tiende = zehnte twintigste = zwanzigste tweeëntwintig = zweiundzwanzig dertig = dreißig veertig = vierzig vijftig = fünfzig zestig = sechzig zeventig = siebzig tachtig = achtzig negentig = neunzig honderdduizend = hunderttausend de mobiele telefoon = das Handy de portomonnee = das Portemonnee de tas = die Tasche de etui = das Etui het gum = der Radiergummi de haarspeld = die Spange erachter = dahinter ernaast = daneben eronder = darunter erboven = darüber ervoor = davor Nederlands = Niederländisch Engels = Englisch Frans = Französisch Duits = Deutsch Beeldende Vorming = Kunst Geschiedenis = Geschichte Wiskunde = Mathematik Natuurkunde = Physik Hoi! = Tag! Goedendag. = Guten Tag. En wie ben jij dan? = Und wer bist du denn? Ja, met Resa. Is Eva thuis? = Ja, hier Resa. Ist Eva da? Kan ik haar alstublieft spreken = Kann ich sie bitte sprechen? Tot horens! = Auf Wiederhören! Wie is dat? = Wer ist das? Wie bedoel je? = Wen meinst du? Bedoel je die daarginds? = Meinst du die da drüben? blauw = blau bruin = braun geel = gelb grijs = grau groen = grün oranje = orange rood = rot zwart = schwarz paars = violett wit = weiß gekleurd = bunt dik - dun = dick - dünn donker - licht = dunkel - hell groot - klein = groß - klein breed - smal = breit - schmal hard - zacht = hart - weich hoog - laag = hoch - niedrig kort - lang = kurz - lang koud - warm - heet = kalt - warm - heiß van papier = aus Papier van karton = aus Pappe van stof = aus Stoff van glas = aus Glas van blik = aus Blech Hoe ziet het eruit? = Wie sieht es aus? Hoe noem je dat in het Duits? = Wie heißt das auf Deutsch? Welke kleur heeft het? = Welche Farbe hat es? Aha! Nu begrijp ik het. = Ach so! Jetzt verstehe ich. Wat betekent ...? = Was bedeutet ...? Je gebruikt het voor ... = Man benutzt es für ... Waar heb je het voor nodig? = Wozu braucht man es? Is het van hout? = Ist es aus Holz? Je kunt ermee ... = Man kann damit ...
Ingezonden op 04-01-2012 - 1113x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
06-01-2012
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!