Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

FFrrAAnnSS

4 Alle apprendre (geen grammatica)

Jaar 2 (havo)

apprendre 1
la tête = het hoofd
l'oreille = het oor
le nez = de neus
l'oeil = het oog
les yeux = de ogen
la bouche = de mond
la gorge = de keel
le menton = de kin
l'épaule = de schouder
le bras = de arm
la main = de hand
le dos = de rug
le ventre = de buik
la jambe = het been
le genou = de knie
le pied = de voet
malade = ziek
blessé = gewond
la fièvre = de koorts
avoir mal = pijn hebben
avoir mal au coeur = misselijk zijn
vomir = overgeven
les urgences = de Eerste Hulp
le médecin = de arts
l'infirmier/l'infirmière = de verpleegkundige
la gélule = de capsule
le comprimé = de pil
se sentir bien = zich goed voelen

apprendre 2
inquiet = ongerust
la santé = de gezondheid
il sait = hij weet, hij kan, hij kent
répondre = antwoorden
mesurer = meten
fidèle = trouw
le lecteur = de lezer
empêcher = verhinderen
grandir = groeien
emmener = meenemen
le traitement = de behandeling
l'accro = de verslaafde
fumer = roken
avoir peur = bang zijn
grossir = dik worden
meilleur = beste
avoir raison = gelijk hebben
remplacer = vervangen
les sucreries = de zoetigheid
les crudités = de rauwkost
la carotte = de wortel
le corps = het lichaam
le défaut = het gebrek
oublier = vergeten
apprendre 4
Qu'est-ce que tu as? = Wat heb je?
J'ai mal au ventre. = Ik heb buikpijn.
J'ai très mal à la gorge. = Ik heb erge keelpijn.
J'ai mal au coeur. = Ik ben misselijk.
Tu as de la fièvre. = Jij hebt koorts.
Je ne me sens pas bien du tout. = Ik voel me helemaal niet lekker.
vous avez quelque chose pour le mal de gorge = Heeft u iets tegen keelpijn.
Ça va mieux? = Gaat het beter?
Ça va aller mieux dans une demi-heure. = Over een half uur zal het wel beter gaan.
apprendre 5
la rôle = de rol
ne ... pas du tout = helemaal niet
ouvre = doe open
la voix = de stem
dormir = slapen
il dort = hij slaapt
le signe = het teken
dormi = geslapen
sensible = gevoelig
apprendre 7
examiner = onderzoeken
la salade = de salade
la pizza = de pizza
l'ordonnance = het recept
faire attention = opletten
la nourriture = het voedsel
gras, grasse = vet
épicé = gekruid
le médicament = het medicijn
la notice = de bijsluiter
à l'intérieur de = binnen in
la boîte = de doos
vouloir = willen
apprendre 8
Qu'est-ce qui se passe. = Wat gebeurt er?
l'accident = het ongeluk
aider = helpen
l'hôpital = het ziekenhuis
cassé = gebroken
mort = dood
ne t'inquiète pas = maak je niet ongerust
le coffre = de kofferbak
suivre = volgen
le régime = het dieet
la faim = de honger
la barre = de reep
le poids = het gewicht
cru = rauw
la tomate = de tomaat
le concombre = de komkommer
pire = erger
le pain complet = het volkorenbrood
l'eau = het water
le fromage = de kaas
le yaourt = de yoghurt
la chantilly = de slagroom
willen = vouloir
apprendre 10
Ça fait mal? = Doet het pijn?
Voilà mon ordonnance. = Alstublieft, mijn recept.
Qu'est-ce que se passe? = Wat gebeurt er?
Vous pouves nous aider? = Kunt u ons helpen?
Il vaut mieux appeler le Samu. = Je kunt beter de Samu bellen.
Vous pouvez téléphoner? = Kunt u opbellen?
Je n'ai pas le droit. = Ik mag het niet.
Tu fais un régime? = Volg je een dieet?
J'ai perdu un kilo et demi. = Ik ben anderhalve kilo afgevallen

Ingezonden op 09-02-2012 - 1353x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

Vakken

FFrrAAnnSS

4 Alle apprendre (geen grammatica)