Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Financieel Management
› 11 Alle hoofdstukken
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Financieel Management
11 Alle hoofdstukken
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Wat is een ondernemingsmodel? = die biedt een overzicht van het bedrijf in zijn omgeving en kan de huidige en toekomstige situatie analyseren Waar bestaat het ondernemingsmodel uit? = interne ondernemingsgebieden(alle facetten bedrijfsvoering), externe omgevingsfactoren(geven aan wat er in de omgeving gebeurt) Interne ondernemingsgebieden = visie/missie/strategie, human resources, marketing&sales, bedrijfsproces & financiën Wat bepaalt de sterke en zwakke punten van een organisatie? = de mate waarin de ondernemingsgebieden worden beheerst. Externe omgevingsfactoren = leveranciers/partners, belanghebbenden, concurrenten, externe ontwikkelingen, potentiele klanten/afnemers. Noem de drie criteria om een bedrijf in financiële zin te beoordelen = Winst, eigen vermogen, cashflow Hoe kan men een organisatie het beste besturen? = door gebruik te maken van een management informatie systeem(MIS) om managementinformatie te verkrijgen. Noem de interne betrokkenen van een organisatie = ondernemer, medewerker, aandeelhouder, commissaris Noem de externe betrokkenen van een organisatie = fiscus, uwv, arbodienst, financiers Noem de twee manieren om te zien hoe een bedrijf er financieel voor staat = financieel verslag, boekstukken Waar bestaat een complete financiële administratie uit? = kas, bank, grootboek, debiteuren, loon, crediteuren, uren, project, voorraadadministraties. Kasadministratie = kasboek met alle inkomsten en uitgaven per kas Bankadministratie = kasboek met alle inkomsten en uitgaven per bank Grootboek administratie = alle grootboekrekeningen zoals huisvesting/autokosten Debiteurenadministratie = overzicht rekeningen naar afnemers Crediteuren = overzicht gegevens inkoopfacturen leveranciers Loonadministratie = loon/loonheffing/premies/pensioen en spaarregelingen(uitbesteden) Projectadministratie = alle financiële gegevens Soorten belastingen = omzet-, inkomsten-, vennootschapsbelasting en loonheffing. Verschil tussen inkomsten/uitgaven en opbrengsten/kosten = inkomsten/uitgaven zijn feitelijke geldstromen en opbrengsten/kosten ontstaan op het moment dat er een rekening verstuurd wordt. Bestaat uit een winst-verliesrekening uit inkomsten/uitgaven of opbrengsten/kosten? = opbrengsten en kosten Wat is het verschil tussen vaste kosten en variabele kosten? = vaste kosten reageren niet op veranderingen in omvang productie/afzet, variabele kosten wel. Degressieve variabele kosten = meer productie -) minder kosten(drukwerk) Proportionele variabele kosten = meer productie -) meer kosten(houtwerk kozijnen) Progressieve kosten = meer bedrijfsdrukte -) meer kosten(personeel) Directe kosten = direct betrekking op afdeling, product of dienst. Indirecte kosten = niet direct betrekking op afdeling, product of dienst(overheadkosten) Wat is een winst- en verliesrekening? = Een samenvatting van opbrengsten en kosten in een bepaalde periode om te zien of een organisatie winst of verlies draait. Hoe wordt een winst- en verliesrekening ook wel genoemd? = Exploitatie- of resultatenrekening Wat zijn de belangrijkste onderdelen van een winst- en verliesrekening? = Omzet, inkoopwaarde omzet, brutowinst en bedrijfskosten. Wat is omzet? = Het totaal van alle verkopen Wat is inkoopwaarde omzet? = Het bedrag aan grondstoffen, goederen of diensten dat direct toe te rekenen is aan de omzet. Wat is brutowinst? = De omzet - inkoopwaarde omzet Wat is nettowinst? = brutowinst - bedrijfskosten Wat zijn bedrijfskosten? = alle kosten die nodig zijn geweest om de bedrijfsvoering te kunnen realiseren(uitzondering inkoopwaarde van de omzet) Noem de twee afschrijvingsmethodes = Lineaire afschrijving & vast percentage boekwaarde afschrijving Beschrijf de lineaire afschrijvingsmethode = ieder jaar zelfde bedrag afschrijving. Machine van 25.000 met 5.000 restwaarde die vijf jaar meegaat heeft een jaarlijke afschrijving van 4.000 Beschrijf de vast percentage boekwaarde afschrijvingsmethode =ieder jaar zelfde percentage afschrijving. Machine van 25.000 wordt in het eerste jaar met een afschrijvingspercentage van 40% 25.000x40%=10.000e afgeschreven. Tweede jaar 15.000x40%=6.000e Wat is een boekwaarde = aanschafwaarde - afschrijvingen Wat is de economische levensduur? = de periode waarin het financieel aantrekkelijk is met de bestaande apparatuur te blijven produceren en is gelijk of korter dan de technische levensduur, en wordt bepaald door het moment dat de kosten de opbrengsten overstijgen. Extra stappen winst- en verliesrekening = bedrijfsresultaat voor financiering, voor bijzondere baten en lasten, voor belasting, na belasting. EBITDA = winst voor aftrek rente, belasting, afschrijving en afboeking EBIT= winst voor aftrek rente en belastingen Welke manieren zijn er om een winst- en verliesrekening te beoordelen? = beoordeling op zichzelf, in relatie tot begroting, in vergelijking met voorgaande jaren, aan de hand van branchegegevens, in relatie tot de balans. Winst- en verlies rekening beoordeling op zichzelf = absolute gegevens zoals winst, percentages(omzet), kengetallen en bijdrageanalyse. Winst- en verlies rekening beoordeling in relatie tot de begroting = afwijkingen Winst- en verlies rekening beoordeling in vergelijking met voorgaande jaren = verschillen/trendbreuken in de ontwikkeling Winst- en verlies rekening beoordeling aan de hand van branchegegevens = verschillen met branchegenoten Winst- en verlies rekening beoordeling in relatie tot de balans = relaties tussen balans en winst- en verlies rekening + conclusies Return on sales = percentage omzet dat als nettowinst is gerealiseerd Bijdrageanalyse = stelt vast welke omzetgroepen het meest bijdragen aan de dekking van overheadkosten Waarom vormt een bijdrageanalyse vaak een eyeopener? = omdat een bedrijf met een overall goede dekkingsbijdrage toch omzetgroepen kan hebben die minder presteren. Welke stappen zijn er nodig voor een bijdrageanalyse? = omzet verdelen over omzetgroepen, inkoopwaarde toerekenen aan omzetgroep(brutowinst bepaling), directe kosten toerekenen aan de omzetgroep waarop ze betrekking hebben Omzetgroepen = productgroepen, regio's, distributiekanalen, doelgroepen, PMC Dekkingsbijdrage = brutowinst - directe (personeel)kosten Winst- en verliesrekening + bijdrageanalyse = (omzet - inkoopwaarde) -) brutowinst. (brutowinst - directe(personeelkosten)) -) dekkingsbijdrage. (dekkingsbijdrage - bedrijfskosten) -) bedrijfsresultaat voor financiering. (- financiering - baten en lasten - belastingen) -) nettowinst Economisch resultaat = fiscaal resultaat - vergoedingen ondernemerschap + eigen vermogen Gevoeligheidsanalyse = dan wordt er gekeken naar hoe gevoelig de resultaten zijn voor wijzigingen qua kosten en opbrengstenfactoren.(consequenties) Goudmijnanalyse = omzetgroepen identificeren Kengetal = getal dat in eenheden uitdrukt wat de toestand of ontwikkeling van een bedrijfsactiviteit is. Balans = momentopname van bezittingen en schulden Linkerkant balans = activa/debet(bezittingen) Vaste activa = alle bezittingen die voor langere tijd vastgelegd zijn(auto's, gebouwen, machines) Drie hoofdgroepen vaste activa = immateriele vaste activa, materiele activa & financiele activa Immateriele vaste activa = alle activa die niet tastbaar zijn zoals goodwill, ontwikkelingsuitgaven en octrooien/patenten. Goodwill = ontstaat wanneer een bedrijf meer voor een bedrijf betaalt dan de boekwaarde (toekomst/reputatie/goede naam). Ontwikkelingsuitgaven = flinke inspanning zoals prototype in geld uitdrukken Octrooien/patenten = regels om producten in monopolie te maken Materiele vaste activa = tastbare bezittingen van een bedrijf die +1jaar binnen het bedrijf actief zijn(excl btw-afschrijvingen) Voorbeelden materiele vaste activa = grond, bedrijfsruimte, verbouwing/inrichting, machines, kantoorapparatuur/meubilair en bedrijfswagens. Financiele vaste activa = langetermijninvesteringen in andere bedrijven(invloed uitoefenen) Voorbeelden financiele vaste activa = deelnemingen(belang minim 5%), waardepapieren zoals aandelen/effecten, waarborgsommen(vooruitbetaalde betalingen als garantie voor levering/dienst) Vlottende activa = alle bezittingen die op korte termijn het bedrijf kunnen verlaten of worden omgezet in geld(voorraden/debiteuren/liquide middelen) Voorraden: grondstoffen/bewerkte producten Debiteuren = vorderingen op afnemers Liquide middelen = kasgeld, geld op bankrekeningen Rechterkant balans = passiva/credit (schulden) Passiva = eigen vermogen / vreemd vermogen lang / vreemd vermogen kort Eigen vermogen = geld dat is geïnvesteerd door eigenaren of winst wat nog niet uit het bedrijf is gehaald(kapitaal, aandelenkapitaal, winstreserve, achtergestelde leningen) Vreemd vermogen lang = vermogen externe geldschieters (aflossingstermijn +1jaar) bv pensioen/bankkrediet, hypothecaire lening. Vreemd vermogen kort = vermogen van derden dat binnen een jaar moet worden terugbetaald. bv leveranciers, te betalen belastingen of rekening courantkrediet/vakantiegeld. Activa/debet = Vaste activa(immateriele/materiele/financiele) + Vlottende activa(debiteuren/voorraden/liquide middelen) Passiva/credit = Eigen vermogen(aandelenkapitaal/eigen kapitaal/winstreserve/achtergestelde lening) + Kort vreemd vermogen(leveranciers, te betalen belastingen, rekeningcourant kredit, vakantiegeld) + Lang vreemd vermogen(pensioen/bankkrediet + hypothecaire lening) Wat zijn de twee belangrijkste vragen bij de beoordeling van een balans? = Kan het bedrijf op korte termijn betalingsverplichten nakomen?(liquide), kan het bedrijf op lange termijn aan de verplichtingen tegenover vermogensverschaffers voldoen(solvabel) Liquiditeit = geeft de stand van zaken aan op korte termijn. Wat zijn de kengetallen voor liquiditeit? = current ratio, quick ratio, werkkapitaal en werkkapitaalratio. Current ratio = vlottende activa/vreemd vermogen kort(waarde minimaal 1) Quick ratio = (vlottende activa-voorraden)/vreemd vermogen kort(waarde 0,5-1) Werkkapitaal = vlottende activa – vreemd vermogen kort(waarde geeft financiële speelruimte aan) Werkkapitaalratio = werkkapitaal/balanstotaal x100 Solvabiliteit = eigen vermogen/totaal vermogen. Geeft de stand van zaken aan op de lange termijn(0,2-0,5) Solvabiliteitsverhouding = totale activa/vreemd vermogen(geeft aan in hoeverre uit de totale activa alle schuldeisers kunnen worden betaald. Waarde moet minimaal 1.5 zijn Debt-ratio = vreemd vermogen/totaal vermogen (geeft aan welk deel van het vermogen bestaat uit vreemd vermogen. Rentabiliteit = kengetal waarin winstgevendheid wordt uitgedrukt. Rentabiliteit totale vermogen = nettowinst voor aftrek/totale vermogen Rentabiliteit eigen vermogen = nettowinst na aftrek/eigen vermogen Gouden financieringsregel = de vaste activa moet minimaal gedekt worden door het langlopende (eigen+vreemd) vermogen Hoe kan een bedrijf gefinancierd worden? = eigen vermogen, reserves, vermogen verschaft door derden. Wat zijn aandachtspunten bij een lening? = looptijd, aflossingsmogelijkheden, aflossingsverplichtingen, rente/provisie, verlangde zekerheden. Verschil financial en operational lease? = bij financial lease is er feitelijk sprake van koop op afbetaling bij operational staat gebruik voorop. Wat zijn voordelen van leasen? = snel, flexibel, liquiditeit Wat is factoring en wat is het belangrijkste voordeel hier van? = krediet op basis van uitstaande debiteuren, voordeel; financiering tot 90% van de factuurwaarde. Wanneer kan er door extra financiering met vreemd vermogen de rentabiliteit op het eigen vermogen vergroot worden? = Als de rentabiliteit op het totale vermogen hoger is dan de kosten van het vreemd vermogen. Werkkapitaal management = het beheren en beheersen van de vlottende activa en vreemd vermogen kort. Bruto werkkapitaal = totale omvang van de vlottende activa(voorraden, debiteuren, liquide middelen. Netto werkkapitaal = bruto werkkapitaal-vreemd vermogen kort. Werkkapitaalratio = netto werkkapitaal/totaal vermogen x100%(10-15%) Wat betekent het als de werkkapitaalratio minder dan 10% is? = weinig financiële speelruimte. Toename werkkapitaal wordt veroorzaakt door = stijging vlottende activa dus uitbreiding voorraad, stijging debiteurensaldo, stijging kas en banksaldo of anderzijds daling crediteurensaldo en aflossingen overige schulden op korte termijn. Rendement = nettowinst/totale activa Productieproces = inkoop grondstoffen -) bewerking goederen -) gereed product -) verkoop Omloopsnelheid voorraad = inkoopwaarde omzet/gemiddelde voorraad Omlooptijd voorraad = gemiddelde voorraad/inkoopwaarde omzet x365 Omlooptijd debiteuren = gemiddeld debiteurensaldo/jaaromzet incl btw x 365 De omlooptijd debiteuren geeft aan = de gemiddelde tijd tussen ontstaan en innen van vorderingen. Debiteuren risico’s kunnen teruggebracht worden door ? = leverings- en betalingsvoorwaarden, goede administratie Cashflow = nettowinst + afschrijvingen Kasstroom is opgebouwd uit = operationele, investeringen en financieringsactiviteiten. Er zijn verschillende begrotingen, welke? (BIFEL)= balansprognose, investeringsbegroting, financieringsplan, exploitatiebegroting, liquiditeitsbegroting. Balansprognose = prognose toekomstige balansen. Investeringsbegroting = welke investeringen zijn nodig, datum+afschrijving Financieringsplan = op welke manier worden deze investeringen gefinancieerd(eigen vermogen/vreemd vermogen) Exploitatiebegroting = verwachting winst- en verlies rekening Liquiditeitsbegroting = overzicht inkomende en uitgaande geldstromen.(operationele/investerings en financieringsactiviteiten. Noem enkele redenen om te investeren = expansie huidige activiteiten(grotere hal met meer machines), ontwikkelen nieuwe activiteiten(aankoop verfstraat), ontwikkelen andersoortige activiteiten(overname winkelketen), vervanging. Wat zijn breedte-investeringen? = investeringen in gelijksoortige productiemiddelen Wat zijn diepte-investeringen? = investeringen in nieuwe technologie Waar moet er rekening mee gehouden worden bij het bepalen van een investeringsbedrag en exploitatiekosten? = training/aanloopkosten, onderhoudskosten, uitbreiding debiteuren/voorraden/crediteuren, ander energie/grondstoffen gebruik, storingen en risico’s Noem enkele instrumenten voor investeringsselectie = break-evenanalyse, cashflow, terugverdientijd investeringen, netto contante waardemethode. Breakevenanalyse = break-even aantal -) vaste constante kosten/prijs per eenheid-variabele kosten per eenheid(B-)C/(P-V)
Ingezonden op 18-03-2012 - 2191x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!