Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

TrabiTour, deel EF

1516 hoofdstuk 15 + 16 woorden en plauderecke (hf 16 alleen eerste helft pl. en alleen de vragen!)

Jaar 3 (Gymnasium)

~~hoofdstuk 15
--woorden
die Ader = de ader
mv. die Ader = die Adern
der Arm = de arm
mv. der Arm = die Arme
die Bauchschmerzen = (mv) de buikpijn
das Bein = het been
mv. das Bein = die Beine
das Blut = het bloed
die Brust = de borst
mv. die Brust = die Brüste
der Durst = de dorst
die Entzündung = de ontsteking
mv. die Entzündung = die Entzündungen
das Fieber = de koorts
der Finker = de vinger
mv. der Finger = die Finger
der Fuß = de voet
mv. der Fuß = die Füße
das Gehirn = de hersenen
das Gesicht = het gezicht
die Hand = de hand
mv. die Hand = die Hände
der Hunger = de honger
der Knöchel = de enkel
der Knochen = het bot
mv. der Knochen = die Knochen
die Krankheit = de ziekte
mv. die Krankheit = die Krankheiten
der Krebs = de kanker, de kreeft
der Kreislauf = de kringloop. bloedsomloop
die Luftröhre = de luchtpijp
die Lunge = de long
mv. die Lunge = die Lungen
der Magen = de maag
der Mund = de mond
der Muskel = de spier
mv. der Muskel = die Muskeln
der Nacken = de nek
die Nahrung = de voeding
die Netzhaut = het netvlies
die Rippe = de rib
mv. die Rippe = die Rippen
der Sauerstoff = de zuurstof
die Schulter = de schouder
mv. die Schulter = die Schultern
der Verdauung = de spijsvertering
die Zehe = de teen
mv. die Zehe = die Zehen
die Zelle = de cel
mv. die Zelle = die Zellen
der Zucker = de suiker
die Zunge = de tong
atmen = ademen
bekämpfen = bestrijden
bluten = bloeden
erkältet sein = verkouden zijn
fließen = stromen
schlucken = slikken
wachsen = groeien
er wächst = hij groeit
warnen = waarschuwen
Es tut weh. = Het doet pijn.
Gute Besserung! = Beterschap!
feucht = vochtig
krank = ziek
gesund = gezond
schlimm = erg, ernstig
die Apotheke = de apotheek
mv. die Apotheke = die Apotheken
die Bakterie = de bacterie
mv. die Bacterie = die Bakterien
die Drogerie = de drogist (winkel)
das Ergebnis = de uitslag, het resultaat
die Erste Hilfe = de EHBO
die Flüssigkeit = de vloeistof
die Folge = het gevolg
mv. die Folge = die Folgen
die Gehirnerschütterung = de hersenschudding
die Grippe = de griep
das Krankenhaus = het ziekenhuis
die Maßnahme = de maatregel
mv. die Maßnahme = die Maßnahmen
die Ohnmacht = de bewusteloosheid
die Operation = de operatie
die Pille = de pil
mv. die Pille = die Pillen
das Rezept = het recept
mv. das Rezept = die Rezepte
die Ruhe = de rust
der Schluckauf = de hik
der Schnupfen = de verkoudheid
der Schutz = de bescherming
die Tablette = de tablet
mv. die Tablette = die Tabletten
die Untersuchung = het onderzoek
mv. die Untersuchung = die Untersuchungen
die Ursache = de oorzaak
mv. die Ursache = die Ursachen
die Verletzung = de verwonding, de blessure
mv. die Verletzung = die Verletzungen
das, der Virus = het virus
mv. das, der Virus = die Viren
die Zahnspange = de beugel
der Zahnarzt = de tandarts
mv. der Zahnarzt = die Zahnärzte
anstecken = aansteken, besmetten
(er)brechen = overgeven
genesen = genezen (gezond worden)
heilen = genezen (gezond maken)
impfen = inenten
passieren = gebeuren
rauchen = roken
schützen = beschermen
sich (hin)legen = gaan liggen
überprüfen = controleren, onderzoeken
untersuchen = onderzoeken
verletzt sein = gewond zijn
verursachen = veroorzaken
deswegen = daarom
fit sein = fit zijn
gefährlich = gevaarlijk
klug = verstandig, wijs
nämlich = namelijk
nervös = nerveus
das erste Mal = de eerste keer
auf jeden / keinen Fall = in ieder / geen geval
das Bett hüten = in bed blijven
zum Arzt gehen = naar de dokter gaan
Was halten Sie davon? = Wat vindt u daarvan?
--Plauderecke
Wat is er met je? = Was fehlt dir denn?
Waar heeft u pijn? = Wo haben Sie Schmerzen?
Wat is er gebeurd? = Was ist denn passiert?
Heeft u een medicijn tegen hoofdpijn? = Haben Sie ein Medikament gegen Kopfschmerzen?
Ik heb een wond op mijn knie. = Ich habe eine Wunde am Knie.
Ik zoek een medicijn tegen hooikoorts. = Ich suche ein Mittel gegen Heuschnupfen.
Wat moet ik doen om niet ziek te worden? = Was soll ich machen, damit ich nicht krank werde?
Heeft u een ongeluk gehad? = Haben Sie einen Unfall gehabt?
We hebben snel een dokter nodig. = Wir brauchen schnell einen Arzt.
Is hier iemand met een EHBO-diploma? = Kann hier jemand Erste Hilfe leisten?
Hij heeft zijn arm gebroken, waar moeten wij heen? = Er hat sich den Arm gebrochen, wo müssen wir hin?
Wanneer heeft de dokter spreekuur? = Wann hat der Arzt Sprechstunde?
Ik heb verschrikkelijke kiespijn. = Ich habe schreckliche Zahnschmerzen.
Mijn vader heeft hartklachten. = Mein Vater hat Herzbeschwerden.
Wanneer heeft u een afspraak bij de dokter? = Wannn haben Sie einen Termin beim Arzt?
Kunt u mij alstublieft met de dokter doorverbinden? = Können Sie mich bitte zum Arzt durchstellen?
~~hoofdstuk 16
der Anhang = de bijlage, het attachment
der Bildschirm = het beeldscherm
die Daten = de gegevens
der Datenschutz = de bescherming van persoonlijke gegevens
der Drucker = de printer
die E-Mail = het e-mailtje
mv. die E-Mail = die E-Mails
die E-Mail-Adresse = het e-mailadres
mv. die E-Mail-Adresse = die E-Mail-Adressen
das Ende = het einde
die Festplatte = de harde schijf
mv. die Festplatte = die Festplatten
das Formular = het formulier
mv. das Formular = die Formulare
das Hauptmenü = het hoofdmenu
das Kennwort = het password
die Maschine = de machine
mv. die Maschine = die Maschinen
der Mausklick = de muisklik
die Möglichkeit = de mogelijkheid
mv. die Möglichtkeit = die Möglichkeiten
das Programm = het programma
mv. das Programm = die Programme
der Punkt = de punt, het punt
mv. der Punkt = die Punkte
der Rechner = de computer
mv. der Rechner = die Rechner
der Speicher = het geheugen
die Steckdose = het stopcontact
der Stress = de stress, de spanning
der Taschenrechner = de rekenmachine
die Tastatur = het toetsenbord
die Taste = de toets
mv. die Taste = die Tasten
die Textdatei = het tekstbestand
mv. die Textdatei = die Textdateien
Informatik = informatica
ausfüllen = invullen
(aus)drucken - printen, uitdraaien
austauschen = uitwisselen, vervangen
eingeben = invoeren
empfangen = ontvangen
ermöglichen = mogelijk maken
fehlen = ontbreken
herunterladen = downloaden
kopieren = kopiëren
löschen = wissen, verwijderen
mitspielen = meespelen
(ver)schicken = (ver)sturen
programmieren = programmeren
reparieren = repareren
speichern = opslaan
stimmen = kloppen, juist zijn
streiken = staken, niet werken
unterschreiben = ondertekenen
im Internet = op het internet
benutzerfreundlich = gebruikersvriendelijk
computersüchtig = computerverslaafd
leistungsfähig = sterk, krachtig (van een apparaat)
unbedingt = beslist, per se
verständlich = begrijpelijk
die Batterie = de batterij, de accu
mv. die Batterie = die Batterien
das Chaos = de haos
die Firma = de firma
mv. die Firma = die Firmen
das Foto = de foto
mv. das Foto = die Fotos
der Fotoapparat = het fototoestel
mv. der Fotoapparat = die Fotoapparate
das Gerät = het apparaat, het toestel
mv. das Gerät = die Geräte
der Hersteller = de fabrikant
mv. der Hersteller = die Hersteller
das Interesse = het belang, de belangstelling
mv. das Interesse = die Interessen
der iPod = de iPod
mv. der iPod = die iPods
die Kamera = de camera
mv. die Kamera = die Kameras
der Klingelton = de ringtone
mv. der Klingelton = die Klingeltöne
der Müll = het afval
die Nachricht = het bericht
mv. die Nachricht = die Nachrichten
die Nummer = het nummer
mv. die Nummer = die Nummern
der Prospekt = de folder
mv. der Prospekt = die Prospekte
der Reparatur = de reparatie
die Sachen = de spullen, de dingen
der Schlüssel = de sleutel
mv. der Schlüssel = die Schlüssel
der/das Teil = het deel, het onderdeel
mv. der/das Teil = die Teile
das Telefon = de telefoon
mv. das Telefon = die Telefone
der Weltraum = de ruimte, het heelal
der Wettbewerb = de wedstrijd, de prijsvraag
an sein = aanstaan (van een apparaat)
aufhören = ophouden, stoppen
sich beeilen = zich haasten
fotografieren = fotograferen
herstellen = maken, fabriceren
klingeln = rinkelen, bellen
nennen = noemen
stellen = zetten, plaatsen
telefonieren = telefoneren
verwenden = gebruiken
beliebt = populair
erhältlich = verkrijgbaar
furchtbar = vreselijk
schließlich = tenslotte
tragbar = draagbaar
gar nicht, gar kein = helemaal niet, helemaal geen
anders als = anders dan
aktiv = actief
passiv = passief
negativ = negatief
positiv = positief
schwach = zwak
stark = sterk
virtuell = virtueel
vor allem = vooral
vorsichtig = voorzichtig
wenigstens = ten minste, op zijn minst
zwar = wel(iswaar)
--plauderecke (helft)
Waarvoor gebruik jij de computer? = Wofür benutzt du den Computer?
Chat jij vaak? = Chattest du oft?
Heb jij deze informatie op internet gevonden? = Hast du diese Informationen im Internet gefunden?
Waar heb jij die plaatjes vandaan? = Woher hast du diese Bilder?
Wil jij deze tekst voor mij printen? = Kannst du diesen Text für mich drucken?
Hoe kan ik met dit toetsenbord een Umlaut of ß maken? = Wie kann ich mit dieser Tastatur einen Umaltu oder ein ß machen?
Mijn computer is gecrasht. = Mein Computer ist abgestürzt.
Ga jij een spelcomputer kopen? = Willst du dir einen Spielcomputer kaufen?

Ingezonden op 11-04-2012 - 3012x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

TrabiTour, deel EF

1516 hoofdstuk 15 + 16 woorden en plauderecke (hf 16 alleen eerste helft pl. en alleen de vragen!)