Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
A. Learn It!
› 4 Frans glossaire (woordenlijst) 4.geheel
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
A. Learn It!
, deel A, B, or C
4 Frans glossaire (woordenlijst) 4.geheel
Jaar 2 (havo/vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
CHAPITRE 4 4.1 = 4.1 la santé = de gezondheid le dos = de rug le bras = de arm la jambe = het been le muscle = de spier la fièvre = de koorts avoir mal = pijn hebben partout = overal déjà = al fatigué(e) = moe malade = ziek tout = alles bien sûr = natuurlijk dormir = slapen fermer = dichtdoen bouger = bewegen grave = erg, ernstig la porte = de deur le rendez-vous = de afspraak le docteur = de dokter le contrôle = de toets hier = gisteren aujourd'hui = vandaag demain = morgen cet après-midi = vanmiddag possible = mogelijk à tout à l'heure = tot straks seulement = alleen maar 4.2 = 4.2 être en bonne santé = gezond zijn être en pleine form = fit zijn l'école = de school toujours = altijd le vélo = de fiets à pied = te voet l'éscalier = de trap après = na, daarna le cinéma = de bioscoop le cheval = het paard jouer = spelen beaucoup = veel quand = wanneer si = als rester = blijven le lit = het bed le jour = de dag le lendemain = de volgende dag la semaine = de week tomber malade = ziek worden quelqu'un = iemand manger = eten la carotte = de wortel le fromage= de kaas le médicament = het medicijn sans = zonder 4.3 = 4.3 le corps = het lichaam la tête = het hoofd le nez = de neus la bouche = de mond le ventre = de buik le pied gauche = de linkervoet le pied droit = de rechtervoet la main = de hand le genou = de knie l'épaule = de schouder l'éxercice = de oefening premier, première = eerste dernier, dernière = laatste de nouveau = opnieuw très bien = heel goed assis = zittend debout = staand maintenant = nu en peu = een beetje pendant = tijdens musclé(e) = gespierd répéter = herhalen continuer = doorgaan commencer = beginnen toucher = aanraken quitter = verlaten transporter = vervoeren casser = breken heurter = aanrijden, botsen l'accident = het ongeluk la route = de weg le plâtre = het gips l'hôspital = het ziekenhuis lentement = langzaam à la maison = thuis
Ingezonden op 12-04-2012 - 560x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!