Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Via Nova, deel 2

22 HOOFDSTUK 1 t/m 22

Jaar 3 (Gymnasium)

filia = dochter
puella = meisje
atrium = atrium
avus = opa
domus = huis
hortus = tuin
tablinum = werkvertrek
mater = moeder
pater = vader
senex = oude man
ambulare = wandelen
circumspectare = rondkijken
cogitare = denken
rogare = vragen
salutare = begroeten; groeten
stare = staan
vocare = roepen
sedere = zitten
videre = zien
quaerere = zoeken
dormire = slapen
nescire = niet weten
esse = zijn
diu = lange tijd; lang
ecce = kijk
et = en
in = in; op
in atrio = in het atrium
non = niet
per = door ... heen; gedurende
per domum = door het huis heen; door het huis
semper = altijd
ubi = waar
ancilla = slavin
aqua = water
mensa = tafel
cibus = het eten; eten
filius = zoon
gemini = tweeling
puer = jongen
servus = slaaf
triclinium = eetkamer; triclinium
arbor = boom
iratus = boos
laetus = blij
clamare = schreeuwen; roepen
expectare = wachten op; verwachten
festinare = zich haasten; haasten
laborare = werken
parare = klaarmaken
portare = dragen
spectare = kijken naar; kijken
respondére = antwoorden
ridére = lachen
timere = bang zijn voor; vrezen
dicere = zeggen
discedere = weggaan
ludere = spelen
ponere = neerzetten
audire = luisteren; horen
invenire = vinden
venire = komen
adesse = aanwezig zijn
adhuc = nog steeds
ave = dag; gegroet
cur = waarom
e/ex = uit
e triclinio = uit de eetkamer
nunc = nu
sed = maar
statim = onmiddelijk
subito = plotseling
femina = vrouw
stola = stola
taberna = winkel
toga = toga
via = straat; weg
faber = werkman
gladius = zwaard
grammaticus = leraar
murus = muur
mercator, mercatores = koopman
alius, -a, -ud = ander
contentus, -a, -um = tevreden
latus, -a, -um = breed
magnus, -a, -um = groot
multus, -a, -um = veel
novus, -a, -um = nieuw
optimus, -a, -um = zeer goed; best
paratus, -a, -um = klaar; gereed
parvus, -a, -um = klein
pulcher, pulchra, pulchrum = mooi
delectare = bevallen
habëre = hebben
contendere ad = op weg zijn naar; gaan naar
currere = rennen
emere = kopen
surgere = opstaan
facere = doen; maken
ad = naar; bij
ad grammaticum = naar de leraar
ante = voor
ante tabernam = voor de winkel
domo = van huis; het huis uit
ego = ik
iam = al
ibi = daar
libenter = graag
quod = omdat; want
quoque = ook
tu = u; jij
fabula = verhaal
lingua = taal
littera = letter
discipulus = leerling
equus = paard
homo = man; mens
miles = soldaat
nox = nacht
urbs = stad
altus = hoog; diep
ceteri = overige; andere
pauci = een paar; weinig
tacitus = zwijgend; stil
tardus = te laat; laat
omnes = alle mensen; allen
diligens = goed, zorgvuldig
laudare = prijzen
narrare = vertellen
oppugnare = belegeren
ardere = in brand staan; branden
docere = onderwijzen
ascendere = beklimmen; omhoog gaan
descendere = naar beneden gaan; afdalen
discere = leren; onderwijzen
scribere = schrijven
custodire = bewaken
scire = weten
incipere = beginnen
aut = of
bene = goed
ita = zo
iterum = weer; opnieuw
nihil = niets
nos = wij
quid = wat
quomodo = hoe
tandem = eindelijk
valde = zeer
vos = jullie
cena = maaltijd
amicus = vriend
dominus = meester; heer des huizes
vinum = wijn
canis = hond
caput = hoofd
senator = senator
sermo = gesprek
Romanus = Romein; Romeins
timidus = bang
exclamare = uitroepen
cavere = oppassen voor
iubere = bevelen
manere = blijven
pendere = hangen
tacere = zwijgen
terrere = bang maken
accedere ad = gaan naar
bibere = drinken
consistere = gaan staan; blijven staan
desinere = ophouden
repetere = herhalen
advenire = aankomen
capere = nemen; pakken
cupere = verlangen; willen
posse = kunnen
age = schiet op; kom
autem = maar; echter
celeriter = snel
frustra = tevergeefs
ipse = zelf
itavero = jazeker
post = na
post cenam = na het eten; na de maaltijd
prope = dichtbij; dicht bij
prope urbem = dichtbij de stad
quis = wie
saepe = vaak
supra = boven
supra caput = boven het hoofd
tam = zo
insula = eiland
terra = grond, aarde; aarde
aedificium = gebouw
forum = marktplein; forum
clamor(es) = geschreeuw
navis, naves = schip
rex, reges = koning
sol(es) = zon; alleen
anxius, -a, -um = bezorgd; angstig
longus, -a, -um = lang
miser, -era, -erum = ongelukkig
mortuus, -a, -um = dood
tutus, -a, -um = veilig
fortis, -e = dapper; sterk
gravis, -e = zwaar
ingens = enorm
aedificare = bouwen
servare = redden
temptare = proberen
vetare = verbieden
debere = moeten
retinare = vasthouden; tegenhouden
tenere = vasthouden
finire = beëindigen; afmaken
de = van...af
de muro = van de muur af; over de muur
deinde = vervolgens
domi = thuis
iam non/non iam = niet meer
igitur = dus
inter = tussen
inter homines = tussen de mensen
interea = intussen
mox = spoedig
nuper = zojuist; kortgeleden; zojuist, korgeleden
postremo = tenslotte
postridie = de volgende dag
primo = eerst
sicut = zoals
tunc = toen; op dat moment
pecunia = geld
arma = wapens
deus = god
locus = plaats
oraculum = orakel
signum = teken
vir = man
frater,fratres = broer
virtus,virtutes = dapperheid
aptus,-a,-um, = geschikt
medius,-a,-um = middelste; midden
notus,-a,-um = bekend
solus,-a,-um = alleen
humilis,-e = laag
omnia = alles; alle; allen
incitare = aansporen
necare = doden
orare = bidden tot
pugnare = vechten
apparere = verschijnen
agere = doen
claudere = sluiten
gerere = dragen
intellegere = begrijpen
mittere = zenden; sturen
revenire = terugkomen
inquit = hij zei; hij zegt
antea = eerder
de = over; vanaf
hodie = vandaag
ideo = daarom
nonne = toch wel?
num = toch niet?
numquam = nooit
olim = eens; vroeger
-que = en
quot = hoeveel
tantum = maar; slechts
trans = over
trans murum = over de muur
bestia = beest
hora = uur
pugna = gevecht
ludus = spel
nuntius = bode
spectaculum = schouwspel
civis = burger
corpus = lichaam
mors = dood
nomen = naam
sanquis = bloed
spectator = toeschouwer
cuncti = allen
saevus = woest
totus = geheel
brevis = kort
celer = snel
facilis = gemakkelijk; makkelijk
audax = moedig; overmoedig
ferox = woest
celebrare = vieren
nuntiare = aankondigen; berichten
vulnerare = verwonden
complere = vullen
addere = toevoegen
cadere = vallen
vendere = verkopen
vertere = wenden; draaien
abire = weggaan
convenire = bijeenkomen
fugere = vluchten
interficere = doden
domum = naar huis
eos = hen
eum = hem
per = gedurende; door ... heen
postquam = nadat
se = zich
super = over...heen; boven
indique = van alle kanten
epistula = brief
fortuna = geluk; toeval
matrona = dame; vrouw des huizes
oppidum = vestingstad; stad
verbum = woord
iter,itinera = reis
iuvenis,iuvenes = (jonge)man
mare,maria = zee
tempestas,tempestates = storm
certus = zeker
intentus = aandachtig
noster = ons; onze
periculosus = gevaarlijk
singuli = een voor een
tuus = jouw
similis = gelijk(aan)
dives,divites = rijk; welgesteld
vehemens = hevig; heftig
adiuvare = helpen
possidere = bezitten
cognoscere = te weten komen; leren kennen
cognovi prf = weten; kennen
ducere = leiden; brengen
pervenire = aankomen
aspicere = kijken naar; aankijken
conspicere = zien; aankijken
traicere = oversteken
ambo = beide(n)
dum = terwijl
enim = want; immers
ergo = dus
et = en; ook
fortasse = misschien
huc = hierheen; hier
nondum = nog niet
postea = later
quamquam = hoewel
si = als; indien
tamen = toch
unde = waarvandaan
poeta = dichter
turba = massa; menigte
auxilium = hulp
populus = volk
arts, artes = kunst; vaardigheid
carmen, carmina = lied; gedicht
custos, custodes = bewaker
imperator, imperatores = bevelhebber; keizer
pes, pedes = voet
alii ... alii = sommige ... andere; sommige ... anderen
meus, meua, meum = mijn; van mij
nonnulli, nonnullae, nonnulla = sommige; enkele
appropinquare = naderen
dare = geven
recitare = voordragen
iacère = liggen
praebère = bieden; verschaffen
accidere = gebeuren
colligere = verzamelen
evadere = ontsnappen
gratias agere = dank betuigen; bedanken
ostendere = laten zien
promittere = beloven
proponere = voorstellen
reddere = teruggeven
reducere = terugbrengen
tradere = overhandigen
trahere = trekken
vivere = leven
deicere = naar beneden gooien
iacere = werpen; gooien
rapere = roven; meenemen
aliquid = iets
aliquis = iemand
circum +acc = rondom
nam = want; immers
-ne = leidt een vraagzin in
nusquam = nergens
sine + abl = zonder
ubique = overal
amica = vriendin
memoria = herinnering
donum = geschenk
initium = begin
mandatum = opdracht
numerus = aantal
officium = plicht; taak
sacrificium = offer
agmen, agmina = stoet
hospes, hospites = gast
imago, imagines = afbeelding; beeld
multitudo, multitudines = menigte
parens, parentes = ouder
parentes [i]mv[/i] = ouders
soror, sorores = zus
uxor, uxores = echtgenote; vrouw
vestis, vestes = kleding; kledingstuk
virgo, virgines = meisje; jonge vrouw
bonus, -a, -um = goed
difficilis, -e = moeilijk
utilis, -e = nuttig
desiderare = wensen
invitare = uitnodigen
mandare = opdragen
sacrificare = offeren
monere = adviseren; waarschuwen
abducere (a\ab) = wegleiden; wegleiden van
canere = zingen
componere = samenstellen; ordenen
deducere = begeleiden
procedere = voortgaan
protegere = beschermen
regere = besturen; regelen
relinquere = verlaten
tollere = optillen; opheffen
ire = gaan
accipere = ontvangen
reficere = herstellen
modo = zojuist
sic = zo
diligentia = zorgvuldigheid
flamma = vlam
poculum = beker
celeritas, celeritates = snelheid
eques, equites = ruiter
mons, montes = berg
pars, partes = deel
tempus, tempora = tijd
situs, -a, -um = gelegen
tantus, -a, -um = zo groot
celeber, -bris, -bre = drukbezocht; beroemd
omnis, -e = ieder; allen
tristis, -e = bedroefd
excitare = wakker maken
explicare = uitleggen
lacrimare = huilen
mutare = wisselen; veranderen
movere = bewegen; in beweging brengen
adducere = brengen naar
adferre = brengen naar; aandragen
cedere = aan de kant gaan; gaan
considere = gaan zitten
decidere = neervallen
referre = terugbrengen
tremere = trillen; schokken
visere = gaan zien; bezoeken
aperire = openen
perire = omkomen; sterven
redire = teruggaan
sentire = voelen; merken
servire = dienen; slaaf zijn
superesse = overleven; nog in leven zijn
a\ab [i]+abl = van; vanaf
apud [i]+acc = bij
cum [i]+abl = samen met; met
ille, illa, illud = die; dat
in [i]+acc = naar; in
in [i]+abl = in; op
iuxta [i]+acc = naast
neque ... neque = niet ... en ook niet
ob [i]+acc = wegens
ob eam causam = daarom
pro [i]+abl = voor
sine dubio = zonder twijfel
sub [i]+acc = tot onder; onder
sub [i]+abl = onder
agricola = boer
ager = veld; akker
annus = jaar
beneficium = weldaad; goede daad
exemplum = voorbeeld
labor, labores = inspanning
quies, quietes = rust
altus, -a, -um = hoog; diep
durus, -a, -um = hard
malus, -a, -um = slecht
nudus, -a, -um = bloot
plenus, -a, -um = vol; vol met
suus, -a, -um = zijn; haar
vacuus, -a, -um = leeg
dulcis, -e = zoet; aangenaam
talis, -e = dergelijk
complures [i]mv = verscheidene; verscheidenen
pauper = arm; armoedig
vetus = oud
appellare = noemen; roepen
lavare = wassen
licet mihi = het is mij toegestaan
miscere = mengen
placet mihi = het bevalt mij
accurrere = rennen naar; aan komen rennen
colere = verzorgen; bebouwen
excipere = opvangen
exprimere = persen; uitdrukken
ferre = dragen; brengen
fundere = gieten; storten
peragere = doorbrengen
permittere = toestaan
premere = onder druk zetten; drukken
quaerere = zoeken; vragen
solvere = losmaken; betalen
inspicere = bekijken
suscipere = op zich nemen
necesse est = het is nodig
magnopere = zeer
maxime = het meest; vooral
paene = bijna
paulum = even; een beetje
causa = zaak; oorzaak; reden
silva = bos
ferrum = ijzer; zwaard
oculus = oog
pretium = prijs
ignis= vuur
libertas = vrijheid
opus= werk
gratus = dankbaar; aangenaam; welkom
humanus = menselijk; vriendelijk
maximus = zeer groot; grootst
minimus = zeer klein; kleinst
peritus = ervaren
pessimus = zeer slecht; slechtst
plurimus = zeer veel; meest
vester = jullie; van jullie
magis bw = meer
plus bw = meer
fidelis= trouw
maior= groter
melior= beter
minor = kleiner
peior= slechter
plus = meer
errare = dwalen
valere = waard zijn
accumbere = gaan aanliggen
constituere = besluiten
extrahere = uittrekken
diripere = plunderen
legere = lezen; verzamelen; kiezen
petere = zoeken; vragen; op weg gaan
resistere = zich verzetten
tribuere = geven
adire = gaan naar
perficere = voltooien
etiam = ook; zelfs
heri = gisteren
magis= meer
minime= het minst; helemaal niet
minus= minder
nemo= niemand
quam + comp = ... dan
quan + sup = zo ... mogelijk
praeterea = bovendien
quare = waarom
vix = nauwelijks; met moeite
poena = straf
vita = leven
castra mv = legerkamp
gaudium = blijdschap
modus = manier
saxum = rots; rotsblok
sonus = geluid
centurio = centurio; onderofficier
finis, fines = grens, einde, mv: gebied
labor, labores = werk, moeite, inspanning
lapis, lapides = steen
laus, laudes = lof; roem
legio, legiones = legioen
omen, omina = voorteken
vox, voces = stem
citus = snel
severus = streng
incolumis = ongedeerd
militaris = militair; soldaten
recens = nieuw, pas geleden
iuvat me = ik vind het leuk
vexare = kwellen
volare = vliegen
exercere = oefenen
favere + dat = begunstigen
merere = verdienen
patere = open staan, zich uitstrekken
iungere = verbinden
pergere = verder gaan
sternere = neerleggen, bedekken, uitspreiden
munire = versterken
conficere = afmaken
efficere = gedaan krijgen; bereiken
malle = liever willen
nolle = niet willen
offerre = aanbieden
perferre = overbrengen, volbrengen, verdragen
velle = willen
cotidie = dagelijks
cum = wanneer
immo = integendeel
paulo post = wat later
primum = eerst
quam = wat
vel = of
forma = vorm; gestalte, schoonheid
aurum = goud
alter ... alter = de een ... de ander
barbarus = barbaar; barbaars
dignus + abl = waard; waardig
molestus = lastig
nullus = geen enkel
stultus = stom
tantus ... quantus = zo groot ... als
crudelis = wreed
mirabilis = wonderlijk, bewonderenswaardig
talis ... qualis = zo(danig) ... als
par, pares = gelijk aan, opgewassen tegen
confirmare = verzekeren
constare = vast staan
errare = dwalen, zich vergissen
habitare = wonen
ignorare = niet weten, niet kennen
memorare = in herinnering roepen, vertellen
negare = weigeren, ontkennen, zeggen dat niet
putare = menen; vinden
gaudere = blij zijn
nocere + dat = schaden
valere = gezond zijn, waard zijn
credere + dat = geloven
decidere = afhakken
frangere = breken
occidere = doden
parcere + dat = sparen
graviter ferre = het ernstig opnemen; erg vinden
memini prf + gen = ik herinner mij
parere = voortbrengen, verwerven
fere = bijna; ongeveer
haud = volstrekt niet
itaque = daarom; dus
non solum ... sed etiam = niet alleen ... maar ook
etiam = ook
pro + abl = voor, in plaats van
quia = omdat
quondam = eens; ooit
satis = genoeg
tum = toen; dan
copiae mv = troepen
ira = woede
victoria = overwinning
animus = geest; aandacht
bellum = oorlog
caelum = hemel
imperium = gezag, rijk
liberi mv = kinderen
periculum = gevaar
socius = bondgenoot
telum = projectiel
coniuratio, coniurationes = samenzwering
dux, duces = aanvoerder
honor, honores = eer
mos, mores = gewoonte
pax, paces = vrede
princeps, principes = voornaamste; vorst
regio, regiones = streek
servitus, servitutes = slavernij
liber = vrij
opportunus = geschikt
verus = waar; echt
acer = scherp
convocare = bijeenroepen
dubitare = twijfelen
expugnare = veroveren
servare = redden, bewaren
apparere = verschijnen, duidelijk zijn; blijken
augere = vergroten
debere = moeten, verschuldigd zijn
florere = bloeien
sustinere = omhooghouden, uithouden
caedere = doden
cogere = dwingen
crescere = groeien
depellere = verdrijven
incendere = in brand steken, aanvuren
instruere = opstellen
invadere = binnenvallen; aanvallen
offendere = beledigen, stoten tegen
opprimere = overweldigen; onderdrukken
statuere = besluiten
hic, haec, hoc = deze; dit
is, ea, id = hij, zij, het; deze, dit, die, dat
quidem ... sed = weliswaar ... maar
se = zich 
divitiae mv = rijkdom
magister = meester
vestigium = spoor; voetspoor; voetstap
aetas, aetates = tijd, leeftijd
coniunx, coniuges = echtgenoot; echtgenote
frigus, frigora = koude
frons, frontes = voorhoofd
carus = dierbaar
humanus = menselijk, beschaafd
iucundus = aangenaam
occupatus = bezet; bezig
mollis = zacht; week
felix = gelukig
infelix = ongelukkig
administrare = regelen; besturen
curare = zorgen voor; verzorgen
sperare = hopen
detinere = vasthouden; tegenhouden
parere = gehoorzamen
solere = gewend zijn; gewoon zijn
cernere = onderscheiden; zien
decernere = besluiten
deponere = neerleggen
imponere = plaatsen in/op
reddere = teruggeven, maken (tot)
impedire = belemmeren
recipere = ontvangen
abesse = afwezig zijn
auferre = wegbrengen; weghalen
praeferre = de voorkeur geven aan
proferre = naar voren brengen
subire = op zich nemen
a/ab + abl = vanaf, door
antequam = voordat
atque = en
denique = tenslotte, kortom
hic = hier
pridie = de vorige dag
profecto = inderdaad
secum = cum se
umquam = ooit
copia = voorraad; hoeveelheid, gelegenheid
prudentia = verstand; inzicht
sententia = mening
consilium = plan; advies, besluit, overleg
responsum = antwoord
auctoritas, auctoritates = gezag
civitas, civitates = stad; staat, stam; gemeenschap
difficultas, difficultates = moeilijkheid
flumen, flumina = rivier
gens, gentes = volk
hostis, hostes = vijand
salus, salutes = welzijn, redding, behoud
victor, victores = overwinnaar
varius = afwisselend, verschillend
desperare = wanhopen
recusare = weigeren
arcere = afweren
audere = durven
censere = menen; oordelen
delere = verwoesten
obtinere = in bezit krijgen, in bezit hebben, in bezit houden
committere = toevertrouwen
confidere + dat = vertrouwen op
construere = bouwen
consulere = raadplegen
contemnere = verachten; minachten 
dedere = overgeven; overhandigen
destruere = afbreken
lacessere = uitdagen
circumvenire = omsingelen
aufugere = wegvluchten
bellum infere + dat = oorlog (gaan) voeren tegen
coepi prf = ik ben begonnen; ik begon
conferre = bijeenbrengen
inferre = binnenbrengen
aliquot = heel wat
(tunc) demum = (toen) pas
nisi = als niet, behalve
prius = eerder; eerst
procul = ver weg
qui, quae, quod = welke; welk, die; dat
audacia = lef; brutaliteit
superbia = trots; arrogantie
posteri = nakomelingen; latere generaties
proelium = gevecht
regnum = koninkrijk; koningschap
studium = ijver; enthousiasme
vinculum = verbinding; boei
amor, amores = liefde
arx, arces = burcht
certamen, certamina = strijd; wedstrijd
mens, mentes = geest; verstand
potestas, potestates = macht; gelegenheid
pudor, pudores = schaamte
sors, sortes = lot; orakel
antiquus, -a, -um = oud; uit het verleden
mirus, -a, -um = wonderlijk
reliquus, -a, -um = overig
interior, -ius = meer naar binnen gelegen
nobilis, -e = bekend; aanzienlijk; edel
singularis, -e = buitengewoon; uitzonderlijk
frequens = druk bezocht; talrijk
affirmare = verzekeren; bevestigen
collocare = opstellen; plaatsen
demonstrare = aantonen
dimicare = strijden
fugare = op de vlucht jagen
instare = op de hielen zitten; aandringen
interrogare = ondervragen
properare = zich haasten
sollicitare = ongerust maken
turbare = in verwarring brengen
continere = vasthouden; bevatten
pertinere ad = zich uitstrekken tot; leiden tot; betrekking hebben op
adimere = wegnemen
consumere = opeten; verbruiken
desistere = ophouden
incedere = voortgaan; gaan naar
perimere = doden
rumpere = breken
succedere = naderen; opvolgen
tangere = (aan)raken
Bis = tweemaal
Contra = tegenover
Et...et = zowel...als
Nequiquam = tevergeefs
Praesertim = vooral
Simulac = zodra
culpa = schuld
dea = godin
gloria = roem
flagitium = schanddaad
fluvius = rivier
adulescens = jonge man
decus = sieraard; sieraad
dignitas = waardigheid
honor = eer
preces = smeekbede
sacerdos = priester
sedes = zitplaats
voluntas = wil
divinus = goddelijk
falsus = vals
perpetuus = eeuwig
sacer = heilig
summus = hoogste
insignis = opvallend
creare = kiezen
iurare = zweren
iuvare = helpen
liberare a = bevrijden van
orare = bidden tot; bidden (tot)
spoliare+welkenaamval = beroven van abl
superare = overtreffen
vitare = vermijden
oportet (me) = het behoort (dat ik)
condere = stichten
contingere+welkenaamval = gebeuren dat
exstinguere = doven
metuere = vrezen
evenire = gebeuren
punire = straffen
vincire = binden
aliquando = ooit
ne...quidem = zelfs niet
neque = en niet; en neit
quando = wanneer
quoniam = omdat
simul = tegelijkertijd
sin = maar als
cura = zorg
misericordia = medelijden
morbus = ziekte
venenum = vergif
dolor, dolores = pijn; verdriet
ius, iurandum = eed
mensis, menses = maand
os, ossa = bot
pectus, pectora = borst
valetudo, valetudines = gezondheid
virtus, virtutes = dapperheid; deugd
vis, vires = kracht; geweld
aeger, -gra, -grum = ziek
creber, -bra, -brum = talrijk
dexter, -tra, -trum = rechter; gunstig
infirmus, -a, -um = zwak
propinquus = , -a, -um; verwant; familielid; naburig
sanus, -a, -um = gezond
sinister, -tra, -trum = linker; ongunstig
ultimus, -a, -um = uiterste; laatste
existimare = schatten; menen; beschouwen als
perturbare = in verwarring brengen
sanare = gezond maken
secare = snijden
commovere = hevig bewegen; schokken
imminere+dat = uitsteken boven; hangen boven; bedreigen
persuadere+dat = overtuigen
remanere = achterblijven; blijven
arcessere = ontbieden
dimittere = wegsturen
erumpere = uitbreken
sinere = toestaan
sumere = nemen; eten
perspicere = doorzien; begrijpen
interest = het is van belang; is van belang
opus est+abl = er is nodig
prodesse = voordelig zijn; baten
modo...modo = nu eens...dan weer
quantum = hoe veel; zo veel als
ubi (primum)+prf = zodra

Ingezonden op 30-05-2012 - 3411x bekeken.
Waardering 9.6 (aantal stemmen: 6)

voting system
1
2
3
4
5

Sorry als het niet klopt, heb er mn best op gedaan!

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Via Nova, deel 2

22 HOOFDSTUK 1 t/m 22