Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Team Deutsch

13 Foutloos

Jaar 3 (vwo)

Neue Kontakte = nieuwe contacten
der Kontakt, die Kontakte = het contact
die Partnerstadt, die Partnerstädte = de jumelagestad
die Nationalität, die Nationalitäten = de nationaliteit
die Sprache, die Sprachen = de taal
die Muttersprache, die Muttersprachen = de moedertaal
die Fremdsprache, die Fremdsprachen = de vreemde taal
Finnland = Finland
der Finne, die Finnen = de Fin
die Finnin, die Finninnen = de Finse
Finninsch = Fins
Frankreich = Frankrijk
der Franzose, die Franzosen = de Fransman
die Französin, die Französinnen = de Française
Französisch = Frans
Polen = Polen
der Pole, die Polen = de Pool
die Polin, die Pollinnen = de Poolse
Polnisch = Pools
Italien = Italië
der Italiener, die Italiener = de Italiaan
die Italienerin, die Italienerinnen = de Italiaanse
Italienisch = Italiaans
die USA = de VS/USA { Plural }
der Amerikaner, die Amerikaner = de Amerikaan
die Amerikanerin, die Amerikanerinnen = de Amerikaanse
Amerikanisch = Amerikaans
Deutschland = Duitsland
der Deutsche, die Deutschen = de Duitser
die Deutsche, die Deutschen = de Duitse
Deutch = Duits
die Schweiz = Zwitserland
der Schweizer, die Schweizer = de Zwitser
die Schweizerin, die Schweizerinnen = de Zwitserse
Partnerschule gesucht = uitwisselingsschool gezocht
die Partnerschule, die Partnerschulen = de uitwisselingsschool
die Schulpartnerschaft, die Schulpartnerschaften = de schoolpartnerschap
man = men
Wie findet man eine Partnerschule? = Hoe vindt men van een partnerschool?
verbessern (hat verbessert) = verbeteren
Ich möchte meine Sprachkenntnisse verbessern. = Ik zou graag mijn taalkennis willen verbeteren.
ziemlich = tamelijk
Ich spreche ziemlich gut Deutsch. = Ik spreek tamelijk goed Duits.
Europa, Europäish = Europa, Europees
welcher, welche, welches = welk(e)
der Nachbar, die Nachbarn = de buurman
die Nachbarin, die Nachbarinnen = de buurvrouw
hin = heen
hinfahren (fährt hin, ist hingefahren) = er naar toe gaan
der Tourist, die Touristen = de toerist
die Touristin, die Touristinnen = de toeriste
das Schloss, die Schlösser = het slot, kasteel
die Innenstadt, die Innenstädte = de binnenstad
historisch = historisch
die Schifffahrt, die Schifffährten = de boottocht
der Spaziergang, die Spaziergänge = de wandeling
spazieren gehen (geht, ist gegangen) = gaan wandelen
besichtigen (hat besichtigt) = besichtigen
bewundern (hat besichtigt) = besichtigen
bewundern (hat bewundert) = bewonderen
Kontakt aufnehmen = contact opnemen
der Austausch = de uitwisseling { singular }
der Partner, die Partner = de partner
die Partnerin, die Partnerinnen = de vrouwelijke partner
der Austauschpartner = de uitwisselingspartner
das Gespräch, die Gespräche = het gesprek
das Telefongespräch, die Telefongespräche = het telefoongesprek
Angst haben (hat gehabt) = bang zijn
Ich habe keine Angst. = Ik heb geen angst.
nervös = nerveus
die Seite, die Seiten = de site, de bladzijde
der Fehler, die Fehler = de fout
kaum = nauwelijks
wiederholen (hat wiederholt) = herhalen
Kannst du den Satz bitte wiederholen? = Kunt u alstublieft de zin herhalen? { der Satz: de zin }
Lieber Peter! = Lieve Peter!
Liebe Anna! = Lieve Anna!
Liebes Kind! = Lief kind!
Liebe Kinder! = Lieve kinderen!
der Gruß, die Grüße = de groet
Viele Grüße = vele groeten
Herzliche Grüße = hartelijke groeten
Liebe Grüße = lieve groeten
Alles Liebe = veel liefs
Bis bald! = Tot gauw!
mailen (hat gemailt) = mailen
simsen (hat gesimst) = sms-en
Kennenlernspiel = spel om elkaar te leren kennen
das Paket = het pakket
die Überraschung, die Überraschungen = de verrassing
das Spiel, die Spiele = het spel
der Spieler, die Spieler = de speler
die Spielering, die Spielerinnen = de speelster
die Spielfigur, die Spielfiguren = het stuk waarmee je speelt
das Spielfeld, die Spielfelder = het speelveld/bord
die Spielantleitung, die Spielantleitungen = de spelregels
der Würfel, die Würfel = de dobbelsteen
würfeln ( hat gewürfelt) = met een dobbelsteen gooien
die Frage, die Fragen = de vraag
eine Frage stellen (hat gestellt) = een vraag stellen
fragen +Akk (hat gefragt) = vragen
Hast du mich nog etwas gefragt? = Heb je mij nog wat gevraagd?
die Antwort, die Antworten = het antwoord
beantworten (hat beantwortet) = beantwoorden
aussetzen (setzt aus, hat ausgesetzt) = een beurt overslaan
das Fragezeichen, die Fragezeichen = het vraagteken
der Pfeil, die Pfeile = de pijl
der Sieger, die Sieger = de winnaar
die Siegerin, die Siegerinnen = de winnares
das Ziel, die Ziele = het doel
zuletzt = tenslotte
gestern = gisteren

Ingezonden op 13-09-2012 - 4066x bekeken.
Laatst bijgewerkt: 14-10-2012.
Waardering 8 (aantal stemmen: 5)

voting system
1
2
3
4
5

Hopelijk foutloos, als er iets is zeg het maar, als er genoeg commentaar komt over het vertalen van de woorden/zinnen die bij ons in het boekje geen vertaling hebben, haal ik ze weg. Als er iets aan die vertaling moet worden aangepast, zeg het dan

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Team Deutsch

13 Foutloos