Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Organisatie en Managment
› 3 Strategisch management
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Organisatie en Managment
, deel 1
3 Strategisch management
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Afnemergerichte benadering = Concurrenten worden bepaald vanuit het gezichtspunt van de afnemer. Bedrijfskolom = Deze laat zien welke opeenvolgende participanten of schakels er aanwezig zijn in het voortbrengingsproces van een bepaald product. Bedrijfstak = Elke schakel in de bedrijfskolom. Het betreft organisaties die eenzelfde dan wel gelijksoortige functie vervullen in de bedrijfskolom. Branche = Een groep organisaties die niet alleen dezelfde productie- of distributietechnieken hanteert, maar ook grotendeels dezelfde producten levert. Business Intelligence = Alle activiteiten op het gebied van informatie, analyse en IT die bijdragen tot effectieve en efficiente besluitvorming. Corecompetences = Een collectief leerproces met als doel verschillende productievaardigheden te coordineren en productiemogelijkheden te integreren. Coreproducts = Componenten of halffabrikaten die bijdragen in de waarde van eindproducten. Corporate challenges = Het vertalen van de strategic intent naar kortetermijndoelstellingen voor een periode van een tot drie jaar. Extern onderzoek = Situatieanalyse van ontwikkelingen uit de externe omgeving van de organisatie, die worden vertaald naar kansen en bedreigingen. Informatieplan = Een plan waarin is vastgelegd welke visie het management van de organisatie heeft op het verbeteren en uitbreiden van de informatievoorziening en de prioriteiten bij de realisering ervan. Informatie waardeketen = Het proces binnen Business Intelligence waar date wordt getransformeerd tot informatie die gebruikt wordt bij het nemen van beslissingen. Intern onderzoek = Brengt de sterke en zwakke punten van de organisatie in kaart. Interne omgeving = Wordt bepaald door de gekozen organisatiestructuur, procedures, overlegstructuren en de kwaliteit van het personeel. Kernactiviteit = De activiteiten waarop de onderneming zich concentreert en waaraan zij haar bestaansrecht en succes te danken heeft. Missie = Een beschrijving van product-marktcombinaties en de manier waarop men hiermee een structureel concurrentievoordeel kan realiseren. Operationele planning = De te bereiken doelen die in het strategisch plan worden genoemd, worden voor de periode van een jaar uitgewerkt naar kosten en opbrengsten, verkoop- en productiehoeveelheden, investeringen, voorraden, formatieplanning etc. Organisatiedoelstellingen = Geven de relatie aan van de organisatie met haar omgeving en haar werknemers. Portefeuilleanalyse = Verschillende SBU's worden ondergebracht in een cellenstructuur en geanalyseerd op basis van een aantal bedrijfseconomische criteria. Principes = Normen en waarden van de organisatie. Scenariomethode = Vanuit de huidige situatie wordt de ontwikkeling van een aantal factoren op middellange termijn voorspeld. Situatieanalyse = Binnen een situatieanalyse wordt het huidige profiel van de organisatie vastgelegd. Het profiel bestaat uit een intern en extern onderzoek. Strategic architecture = Hierin worden de verbanden vastgelegd tussen de behoeften van de consumenten, de corecompetences die hiervoor ontwikkeld moeten worden, alsmede de technologieen die hiertoe geidentificeerd moeten worden. Strategic intent = Het creeren van een obsessie. Strategie = Een plan waarin staat aangegeven wat een organisatie wil doen om doelstellingen te realiseren. Strategievorming = Het vaststellen van het toekomstbeeld door het ontwikkelen van verschillende strategieenen de evaluatie en de keuze van een strategie. Strategische groep = Een groep van organisaties die gemeenschappelijke kenmerken bezitten en gelijksoortige concurrentiestrategieen hanteren. Strategische planning = De concrete neerslag van het proces van strategisch management. Strategisch management = Het zorgen voor een juiste afstemming op de omgeving als het op peil houden en ontwikkelen van bekwaamheden, die nodig zijn om eventueel noodzakelijke wijzigingen in de strategie te verwezenlijken. Visie = Een visie is een algemeen gedachtebeeld of voorstelling vande toekomst van een organisatie. Klassieke proces strategisch managment = 3 fasen, situatieanalyse, Strategievorming en Evaluatie en Planning en implementatie. Situatieanalyse = Vaststellen huidige visie, doelstellingen en strategie. Intern onderzoek naar sterkten, onderzoek naar resultaten door bijv. portefuille analyse. Extern onderzoek naar kansen en bedreigingen, op zoek naar verwevenheid tussen factoren en partijen. Strategievorming = Vaststellen toekomstbeeld, ontwikkelen diverse strategieen: 1. Afhankelijk van marktaandeel(marktleiders, uitdagers, volgers, specialisten) 2. Turbulentie van de markt (immunificatie, adaptie, manipulatie,innovatie) 3. Expansiestrategieen (product-markt-matrix Ansoff). Hierna evaluatie en keuze van een strategie. Strategie Porter = Voor het formuleren van een concurrentiestrategie is het van belang dat de onderneming in relatie tot haar omgeving wordt gezien. Binnen een bedrijfstak worden 5 concurrentiekrachten onderscheiden. Planning en implementatie = Het invoeren van de strategie. P en I 1 = !Om de strategie te realiseren moet deze vertaald worden naar kortere perioden en lagere niveaus van de organisatie. Pen I 2 = De drie stappen van de planningscyclus: strategische , operationele en functiegerichte planning. P en I 3 = De strategische planning heeft beslaat een periode van 2-3 jaar, maar wordt elk jaar opnieuw uitgevoerd. P en I 4 = In de operationele planning worden de te bereiken doelen van het plan voor een periode van jaar uitgewerkt naar kosten en opbrengsten, verkoop- en productiehoeveelheden, investeringen, voorraden etc. P en I 5 = In de functiegerichte werkplanning wordt het operationele plan binnen de verschillende functionele afdelingen uitgewerkt naar de dagelijkse werkzaamheden. Mintzberg = Strategie kun je nooit plannen, koppeling is nodig tussen analyse en intuitie. Hamel & Prahalad = Creeren van een obsessie voor een onderneming om gedurende een periode van 10 tot 20 jaar marktleider te zijn. Realisatie door: 1. productiever aanwenden van de beschikbare middelen 2. Inventiever zijn dan de concurrentie 3. De onderneming te zien als een portfolio van corecompetences die moeten worden uitgebouwd. Informatie = speelt een belangrijke rol in strategisch management. Onder Business Intelligence worden alle activiteiten op het gebied van informatie, analyse en IT verstaan, die bijdragen tot effectieve en efficiente besluitvorming. Informatiewaardeketen = Onderdelen van deze keten zijn: data, aggregatie, informatie, analyse en interpretatie. Informatieplan = Hierin is vastgelegd, welke visie het management heeft op het verbeteren en uitbreiden van de informatievoorziening en wat bij de realisering daarvan de prioriteiten zijn. 7s model = Een 7tal management instrumenten. 1. Structuur, beschrijving organisatievorm, organisatieschema, arbeidsverdeling. 2. Systemen. (In)formele communicatiestromen binnen de organisatie. 3. Stijl van management. Gedragspatronen die karakteristiek zijn voor de topmanagers, de managementstijl heeft een grote invloed. 4. Staf. De totale human resources van de organisatie. 5. Sleutelvaardigheden. Activiteiten waarin de onderneming in uitblinkt. 6. Strategie. Een plan waarin staat aangegeven wat een organisatie wil doen om haar doelstellingen te realiseren. 7. Significante waard. Visie. Invloed managementinstrument = 1. Motiveren werknemers. 2. Focus van medewerkers naar relevante activiteiten. 3. Een kader scheppen waar werknemers de werkwijze van de organisatie af kunnen leiden. Principes = Kwaliteit komt eerst, klant komt eerst, wij en onze medewerkers zijn betrouwbaar en integer, onze medewerkers zijn onze kracht, persoonlijke ontplooing staat voorop, wij dragen bij aan een goede samenleving. Organisatiedoelstellingen = 1. Belangenevenwicht. 2. Winstgevendheid. 3. Kwaliteit. 4. Effectiviteit op efficienty. 5. Imago. 6. Gedragsregels. Functionele gebieden = Research & Development, inkoop, verkoop, marketing, directie etc. Performancemeting = Per functioneel gebieden een aantal aspecten vastgesteld, waarop het gebied wordt beoordeeld. Partiele of intergrale benadering = Functionele gebieden gedeeltelijk beoordeeld (onvolledig) of totaal, dan worden alle gebieden doorgelicht waardoor je een totaalbeeld krijgt van de organisatie. Portfolioanalyse Boston Consultancy group = 1. Omzetontwikkeling (relatief marktaandeel) 2. Marktontwikkeling (Uitgedrukt in marktgroei) 3. Geldstroomontwikkeling (Uitgedrukt in cashflow). Questionmark = Hoge marktgroei, laag marktaandeel. Negatieve cashflow, kan een star worden. Investeren of desinvesteren. Star = Hoge marktgroei, hoog marktaandeel. Positieve of negatieve cashflow, kans op toename concurrenten is groot door hoge marktgroei. Beschermen en verder investeren. Cash cow = Lage marktgroei, hoog marktaandeel. Grote positieve cashflow. Investeren om marktaandeel op peil te houden. Dog = Lage groei, laag marktaandeel. Beperkt positieve of negatieve cashflow. Desinvesteren. Fasen portfolioanalyse = 1. Het in de matrix weergeven van portefeuille van activiteiten. 2. Het analyseren van de portefeuille gekeken naar: evenwichtige opbouw, toekomstbeeld en de vraag of toekomstige activiteiten te financieren zijn. 3. Keuze van een strategie voor de SBU. Manager star = Ervaren manager, groeigericht, doelgericht, initiatiefrijk, structureert. Manager Cash cow = Beheerder, stabiliseert, integreert, opleider, kostengericht. Manager questionmark = Ondernemer, risico/experimenteren, creatief/innovatief, extravert, dynamisch, teamgericht. Dog = Probleemgericht, introvert, kostengericht/desinvesteerder, liquidator. Bedrijfskolom = Oerproducent, Groothandel, Fabrikant, groothandel, Detailhandel, afnemer. Porter 5 concurrentiekrachten = 1. nieuwe toetreders. 2. afnemers. 3. leveranciers. 4. substituten. 5. bedrijfstakconcurrenten.
Ingezonden op 16-10-2012 - 2202x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!