Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Zelf XD
› 3 Duits 3
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Zelf XD
, deel 3
3 Duits 3
Jaar 2 (NT-2)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
In welche Schule gehst du? = Naar welke school ga jij? Wann beginnt die Schule? = Wanneer begint de school? Wie fährst du zur Schule? = Hoe ga jij naar school? In welche Klasse gehst du? = In welke klas zit jij? Wie lang dauert eine Stunde? = Hoe lang duurt een lesuur? Wie viel Stunden hat dein Bruder? = Hoeveel lesuren heeft jouw broer? Was ist dein Lieblingsfach? = Wat is jouw lievelingsvak? Welches Fach findest du langweilig? = Welk vak vind jij saai? Welche Note hast du in Geschichte? = Welk cijfer heb je voor geschiedenis? Welches Fach hast du Montag die erste Stunde? = Welk vak heb jij maandag het eerste uur? Und am Dienstag die dritte Stunde? = En op dinsdag het derde uur? Wann hast du Sport? = Wanneer heb jij gym? Wann beginnt die kleine Pause? = Wanneer begint de kleine pauze? Wie lange dauert die große Pause? = Hoe lang duurt de grote pauze? Hast du viel Hausaufgaben? = Heb jij veel huiswerk? Wann machst du deine Hausaufgaben? = Wanneer maak jij je huiswerk? Ich gehe in eine Realschule = Ik ga naar de havo Um Viertel vor acht fangen wir an = Om kwart voor acht beginnen wij Ich fahre mit dem Fahrrad = Ik ga met de fiets Ich gehe in die achte Klasse = Ik zit in de tweede klas Die dauert 45 Minuten = Die duurt 45 minuten Das weiß ich nicht = Dat weet ik niet Mein Lieblingsfach ist Technik = Mijn lievelingsvak is techniek Kunst finde ich blöd = Beeldende vorming vind ik stom In Geschichte habe ich eine Drei = Voor geschiedenis heb ik een drie Da habe ich Mathe = Dan heb ik wiskunde Da haben wir Deutsch = Dan hebben wij Duits Am Freitag habe ich eine Doppelstunde = Op vrijdag heb ik een blokuur Um Viertel nach neun = Om kwart over negen Die dauert 35 Minuten = Die duurt 35 minuten Ja, in Englisch, Bio und Erdkunde = Ja voor Engels, bio en aardrijkskunde Die mache ich vor dem Abendessen = Die maak ik voor het avondeten Kann ich Sie etwas fragen? = Kan ik u iets vragen? Ich suche die Mozartstraße = Ik zoek de Mozartstraat Wo ist der Bahnhof, bitte? = Waar is het station, aub? Ist die Sporthalle hier in der Nähe? = Is de sporthal hier in de buurt? Wie weit ist das? = Hoe ver is dat? Wissen Sie, wo das Schwimmbad ist? = Weet u, waar het zwembad is? Verzeihung, kann ich dich etwas fragen? = Pardon, kan ik jou iets vragen? Weißt du wo hier ein Internetcafé ist? = Weet jij waar hier een internetcafé is? Entschuldigung wo ist das Fußballstadion? = Pardon waar is het voetbalstadion? Wissen Sie, wo die nächste U-Bahn-Station ist? = Weet u, waar het volgende metrostation is? Sehen Sie das Kaufhaus dort? Da gehen Sie nach links = Ziet u het warenhuis daar? Daar gaat u naar links Tut mir leid, ich bin nicht von hier = Het spijt me, ik ben niet van hier Du fährst hier geradeaus und dann die zweite Straße links = Je rijdt hier rechtdoor en dan de tweede straat links Etwa fünfhundert Meter = Ongeveer vijfhonderd meter Gehen Sie geradeaus. An der ersten Kreuzung ist das Schwimmbad = U gaat rechtdoor. Op het eerste kruispunt is het zwembad Keine Ursache = Graag gedaan Das weiß ich auch nicht = Dat weet ik ook niet An der Ampel dort biegen Sie rechts ab und dann die dritte Straße links = Bij het stoplicht daar slaat u rechtsaf en dan de derde straat links Überqueren Sie hier die Straße und gehen Sie immer geradeaus = U steekt hier de straat over en u gaat steeds rechtdoor ich (weet) = weiß du (weet) = weißt er, es, sie (weet)= weiß wir (weten) = wissen ihr (weten) = wisst sie, Sie (weten) = wissen ich (rijd, vaar)= fahre du (rijd, vaar)= fährst er, es, sie (rijd, vaar)= fährt wir (rijden, varen) = fahren ihr (rijden, varen) = fahrt sie, Sie (rijden, varen) = fahren *Boven A* das Fahrrad = de fiets zu fuß = lopend mit dem Bus = met de bus Können Sie mal kommen? = Kunt u even komen? Ich habe es nicht verstanden = Ik heb het niet begrepen Haben Sie die Noten? = Heeft u de cijfers? Ich verstehe es nicht = Ik begrijp het niet * A * an der Ampel = bij het stoplicht auf der Kreuzung = op het kruispunt die dritte Straße rechts = de derde straat rechts geradeaus = rechtdoor die Kurve = de bocht rechts = Links (tegenovergestelde) * B * das Schwimmbad = het zwembad das Internetcafé = het internetcafé die U-Bahn = de metro Entschuldigung = sorry Darf ich Sie etwas fragen? = Mag ik u wat vragen? in der Nähe = in de buurt Es tut mir leid = Het spijt me da drüben = daarginds suchen = zoeken der Bahnhof = het station die Sporthalle = de sporthal Gern geschehen! = Graag gedaan! Die nächste Straße links = De volgende straat links das Fußballstadion = het voetbalstadion die U-Bahn-Station = het metrostation * *B * das Kaufhaus = het warenhuis Wo is die Kirche? = Waar is de kerk? * *C* die Einbahnstraße = de straat met eenrichtingsverkeer * D * wissen = weten Weißt du, wo die Bachstraße ist? = Weet jij, waar de Bachstraße is? fahren = rijden, varen Peter fährt mit dem Bus zur Schule = Peter gaat met de bus naar school überqueren = oversteken der Kilometer = de kilometer * F * der Stundenplan = het rooster Mathematik = wiskunde Französisch = Frans Englisch = Engels Technik = techniek Chemie = scheikunde Physik = natuurkunde Kunst = beeldende vorming Geschichte = geschiedenis Hauswirtschaft = verzorging Klassenstunde = mentoruur Religion = godsdienst, levensbeschouwing Sport = gym Montag, Dienstag = maandag, dinsdag Mittwoch, Donnerstag = woensdag donderdag am Freitag = op vrijdag Ich gehe aufs Gymnasium = Ik ga naar het vwo Wie spät ist es? = Hoe laat is het? Es ist Viertel vor sechs = Het is kwart voor zes zehn nach halb sieben = tien over half zeven zwölf Uhr = twaalf uur * G * Sozialwissenschaften = maatschappijleer lustig = grappig ätzend = afschuwelijk in Ordnung = ok Ich liebe Biologie = ik houd van biologie Ich habe Spaß an Musik = Ik vind muziek leuk cool = großartig blöd = doof schrecklich = grauenhaft * H * die Stunde = het lesuur die Doppelstunde = het blokuur dauern = duren einfach = gemakkelijk Hausaufgaben machen = huiswerk doen das Fach = het vak die Pause = de pause leicht = gemakkelijk langweilig = saai * *H * Ich habe die Arbeit verhauen = Ik heb het proefwerk verknald der Unterricht = de les heute = vandaag jetzt = nu * *I * aufstehen = opstaan keine Lust = geen zin der Erwachsene = de volwassene Die Schule fängt um neun Uhr an = De school begint om negen uur
Ingezonden op 26-10-2012 - 1175x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Alles voor ONS pw dus ga niet zeuren dat er nutteloze dingen in staat
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!
Maak gratis account aan