Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Thematische Woordenschat Journalistiek
› 4 3. Karakter, gedrag
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Thematische Woordenschat Journalistiek
4 3. Karakter, gedrag
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Caractériser = karakteriseren Caractéristique de = kenmerkend voor Cette affirmation est caractéristique de sa pensée = deze bewering is kenmerkend voor haar denkwijze Le caractère; le naturel = het karakter Avoir bon caractère = goed karakter hebben Avoir mauvais caractère = moeilijk karakter hebben Le trait de caractère = karaktertrek Le tempérament = het temperament L’état d’esprit = gemoedstoestand Naturel; naturelle = natuurlijk Il est d’un naturel agréable = hij heeft een aangenaam karakter Une qualité = eigenschap; kwaliteit Un défaut = een tekort; een zwakheid La mentalité = de mentaliteit La personnalité = persoonlijkheid Se comporter = zich gedragen Il s’est mal comporté envers toi = hij heeft zich slecht gedragen tegenover jou Le comportement = het gedrag La vertu = de deugd Le vice = de ondeugd L’oisiveté est mère de tous les vices = ledigheid is des duivels oorkussen L’humeur = het humeur; de stemming Agréable = aangenaam; aardig; plezierig Aimable = vriendelijk; aardig L’amabilité = de vriendelijkheid Charmant; charmante = charmant Il est d’une humeur charmante = hij is heel goed gehumeurd Le charme = de charme Gentil; gentille = aardig; vriendelijk; lief Sois gentil, apporte-moi mes lunettes = wees eens lief en breng me mijn bril La gentillesse = de aardigheid Sympa = sympathiek La sympathie = de sympathie Elle est d’humeur changeante = ze is humeurig Il manque totalement d’humour = hij heeft totaal geen gevoel voor humor Ouvert; ouverte = extravert Avoir l’esprit ouvert = openminded zijn Équilibré; équilibrée = evenwichtig Avoir de l’humour = gevoel voor humor hebben Manquer de l’humour = geen gevoel voor humor hebben Déterminé; Déterminée = vastbesloten Un risque-tout = een waaghals Optimiste = optimistisch Un optimiste; une optimiste = een optimist L’optimisme = het optimisme Satisfait; satisfaite = voldaan; tevreden; bevredigd La satisfaction = de voldoening; de tevredenheid; de bevrediging Afficher sa satisfaction = zijn voldoening laten blijken Obtenir satisfaction = voldoening krijgen Tolérant; tolérante = tolerant Bienveillant; bienveillante = welwillend Désagréable = onplezierig; onaangenaam; onaardig Méchant; méchante = gemeen; boosaardig La méchanceté = de gemeenheid; de boosaardigheid Sévère = streng La sévérité = de strengheid La colère = de woede Se mettre en colère = woedend worden Être en colère = woedend zijn La rage = de razernij Ça m’a mis dans une rage folle = dat deed me in blinde woede ontsteken Agité; agitée = opgewonden; onrustig Insolent; insolente = brutaal Arrogant; arrogante = arrogant; hooghartig Gâté; gâtée = verwend Un enfant gâté = een verwend kind Râleur; râleuse = mopperig Grossier; grossière = grof; lomp; onbeschoft Quel grossier personnage = wat een lomperik Brutal; brutale = bruut; ruw Une sale brute = een vuile schoft Une brute = een schoft; een bruut La brutalité = de bruutheid; de ruwheid; het geweld Bon; bonne = goed La bonté = de goedheid Tendre = teder; zacht Adresser un regard tendre à qn = iem een tedere blik toewerpen La tendresse = de tederheid Sensible = gevoelig La sensibilité = de gevoeligheid Une sensibilité à fleur de peau = de overgevoeligheid Généreux; généreuse = gul La générosité = de gulheid Avoir le coeur sur la main = vrijgevig zijn Avoir un faible pour = een zwek hebben voor Luc a un faible pour les blondes = Luc heeft een zwak voor blondjes Idéaliste = idealistisch Un idéaliste; une idéaliste = een idealist Réaliste = realistisch Un réaliste; une réaliste = een realist Inhumain; inhumaine = onmenselijk Je trouve son attitude inhumain = ik vind haar houding onmenselijk Insensible à = ongevoelig voor; onverschillig tegenover Les hommes sont tous des égoïstes = alle mannen zijn egoïsten Un égoïste; une égoïste = een egoïst Avare = gierig L’égoïsme = het egoïsme Juste = rechtvaardig; juist Elle est sévère mais juste = ze is streng, maar rechtvaardig La justice = de rechtvaardigheid; de gerechtigheid Honnête = eerlijk L’honnêteté = de eerlijkheid Ayez l’honnêteté de reconnaître votre erreur = wees zo eerlijk om uw vergissing in te zien Franc; franche = open; oprecht Digne de foi = geloofwaardig Ne crois pas tout ce qu’il dit, il n’est pas digne de foi = geloof niet alles wat hij zegt, hij is niet geloofwaardig Sincère = oprecht Mes voeux les plus sincères = mijn oprechte gelukwensen Modeste = bescheiden La sincérité = de oprechtheid; de eerlijkheid La modestie = de bescheidenheid Serviable = hulpvaardig; gedienstig Injuste = onrechtvaardig; onjuist L’injustice = de onrechtvaardigheid Malhonnête = oneerlijk; onredelijk La malhonnêteté = de oneerlijkheid; de onredelijkheid Menteur; menteuse = leugenachtig; bedriegelijk Un menteur; une menteuse = leugenaar Traiter qn de menteur = iem voor leugenaar uitmaken Hypocrite = schijnheilig Un hypocrite; une hypocrite = hypocriet L’hypocrisie = schijnheiligheid Malin; maligne = slim; sluw À malin, malin et demi = er is altijd baas boven baas Une joie maligne = leedvermaak Rusé; rusée = slim; listig Rusé comme un renard = zo slim als een vos La ruse = de list Arriver à qc par la ruse = iets door een list bereiken Corrompu; corrompue = verdorven; corrupt Orgueilleux; orgueilleuse = trots; hoogmoed L’orgueil = de trots; de hoogmoed L’orgueil précède la chute = hoogmoed komt voor de val Vaniteux; vaniteuse = ijdel La vanité = de ijdelheid Rancunier; rancunière = wraakzuchtig Se venger de = wraak nemen op Je vais me venger de vos moqueries = ik ga wraak nemen over jullie pesterijen Faire du tort à sn = iem schade berokkenen Cet article dans le journal lui a fait du tort = dit krantenartikel heeft hem leed berokkend Un scupule = een scrupule; een gewetensbezwaar Gai; gaie = vrolijk; blij Tu n’as pas l’air très gai = je ziet er niet zo vrolijk uit La gaieté; la gaîté = de vrolijkheid; de blijheid Drôle = grappig Arrête, tu n’es vraiment pas drôle = stop het, je bent echt niet grappig Amusant; amusante = grappig; vermakelijk Comique = komisch Original; originale = origineel Intéressant; intéressante = interessant Triste = verdrietig La tristesse = de triestheid Ennuyeux; ennuyeuse = vervelend Être mécontent = ontevreden zijn Elle est mécontente de son nouveau chef = ze is ontevreden over haar nieuwe baas Renfermé; renfermée = teruggetrokken Elle est renfermée sur elle-même = ze is in zichzelf gekeerd Déséquilibré = onevenwichtig Borné; bornée = bekrompen Têtu; têtue = koppig Tu es têtu comme une mule = je bent koppig als een ezel Pessimiste = pessimistisch Un pessimiste; une pessimiste = een pessimist Le pessimisme = het pessimisme Intolérant; intolérante = intolerant Malveillant; malveillante = kwaadwillig Calme = rustig Ne t’énerve pas, reste calme = wind je niet zo op, blijf rustig Tranquille = rustig Laisse moi tranquille = laat me met rust Décontracté; décontractée = ontspannen Nerveux; nerveuse = zenuwachtig Énervant; énervante = irriterend; vervelend Fatigant; fatigante = vermoeiend Bizarre = raar; gek Fou; fol; folle = gek; enorm; groot Un fol espoir = een tevergeefse hoop Un amour fou = een hartstochtelijke liefde Compliqué; compliquée = ingewikkeld Difficile = moeilijk Timide = verlegen La timidité = de verlegenheid Complexé; complexée = geremd Peureux; peureuse = angstig; bang Hésitant; hésitante = aarzelend Lâche = laf Un lâche; une lâche = een lafaard Il s’est comporté en lâche = hij heeft zich gedragen als een lafaard Craintif; craintive = angstig Trouillard; trouillarde = schijterig La trouille = de rats; de angst Vas-y toi, moi j’ai la trouille = ga ji maar, ik knijp ‘m. Rapide = snel Dynamique = dynamisch Un jeune cadre dynamique = een dynamische juniormanager Avoir de la volonté = een sterke wil hebben Énergique = energiek L’énergie = de kracht; de energie Déborder d’énergie = boordevol energie ziten Autoritaire = autoritair Efficace = doeltreffend Pour cet emploi, il faut quelqu’un d’efficace = voor deze baan wordt een capabel iem gevraagd Ambitieux; ambitieuse = ambitieus L’ambition = de ambitie Consciencieux; consciencieuse = nauwkeurig; nauwgezet Lent; lente = traag Il a l’esprit plutôt lent = hij is nogal traag van begrip Mou; molle = slap Faible = zwak Elle est trop faible avec ses enfants = ze treedt veel te slap op tegen haar kinderen Paresseux; paresseuse = lui Un paresseux; une paresseuse = een luilak La paresse = de luiheid Désordonné; désordonnée = slordig flemmard; flemmarde = lui Indifférent; indifférente = onverschillig Il est indifférent à ce qui se passe autour de loi = het kan hem niets schelen wat er om hem heen gebeurt L’indifférence = de onverschilligheid Bête = dom Il est bête comme ses pieds = hij is oerdom La bêtise = de domheid Faire des bêtises = domme dingen doen Stupide = stom La stupidité = de domheid Idiot; idiote = idioot Un idiot; une idiote = een idioot Courageux; courageuse = moedig Le courage = de moed Fier de; fière de = trots op Ils sont fiers de leurs enfants = ze zijn trots op hun kinderen La fierté = de trots Sage = braaf; wijs Être sage comme une image = voorbeeldig zijn Prudent; prudente = voorzichtig La prudence = de voorzichtigheid Agir avec prudence = voorzichtig te werk gaan Diplomate = diplomatiek Raisonnable = redelijk; verstandig Poli; polie = beleefd La politesse = de beleefdheid Discret; discrète = bescheiden; tactvol La discrétion = de bescheidenheid; de tact Faire preuve de discrétion = blijk geven van bescheidenheid Sérieux; sérieuse = ernstig; serieus Cet homme est très serieux dans son travai = deze man neemt zijn werk heel serieus Être sérieux comme un pape = bloedserieus zijn Compréhensif; compréhensive = begripvol Attentif; attentive = attent Prêter une oreille attentive à qn = aandachtig naar iem luisteren Conciliant; conciliante = verzoenend; toegeeflijk Réfléchi; réfléchie = bedachtzaam Il n’agit pas à la légère, il est réfléchi = hij gedraagt zich niet lichtzinnig, hij is bedachtzaam Brave = dapper C’est un brave type = hij is een beste kerel Faire le brave = flink doen Imprudent; imprudente = onvoorzichtig L’imprudence = de onvoorzichtigheid Impoli; impolie = onbeleefd Indiscret; indiscrète = tactloos Une indiscrétion = een onbescheidenheid; een indiscretie; een tactloosheid Commettre une indiscrétion = uit de biecht klappen Curieux; curieuse = nieuwsgierig Il est curieux comme un singe = hij is een nieuwsgierig aagje La curiosité = de nieuwsgierigheid Bavard; bavarde = babbelziek Distingué; distinguée = voornaam; gedistingeerd Avoir de la classe = klasse hebben; stijl hebben Snob = snobistisch Un snob; une snobe = een snob Elle a une classe folle = zij heeft echt klasse Vulgaire = vulgair; ordinair
Ingezonden op 27-10-2012 - 2219x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
04-11-2012
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!