Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Thematische Woordenschat Journalistiek
› 11 1. Reis en reisvoorbereidingen
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Thematische Woordenschat Journalistiek
11 1. Reis en reisvoorbereidingen
Jaar 6 (aso)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Les vacances = de vakantie Bonnes vacances = prettige vakantie Passes ses vacances = zijn vakantie doorbrengen Un vacancier; une vacancière = vakantieganger Le congé = het verlof Prendre un jour de congé = dag verlof nemen Un touriste; une touriste = een toerist Le tourisme = het toerisme L’industrie du tourisme = de toeristenindustrie La pleine saison = het hoogseizoen Hors saison = buiten seizoen Si vous le pouvez, allez-y plutôt hors saison = ga er, als het even kan, liever buiten het seizoen naartoe Voyager = reizen Un voyage = een reis Partir en voyage = op reis gaan Un voyage organisé = groepsreis Un voyageur; une voyageuse = een reiziger Un tour = een wandeling; een trip Un circuit = een tochtje Faire un circuit à travers le Massif central = een tochtje maken door het Centraal Massief Séjourner = verblijven; logeren Un séjour = een verblijf Un estivant; une estivante = een zomergast Un voyage à prix forfaitaire = een reis voor vaste prijs Un voyage d’études = een studiereis Un voyage d’affaires = een zakenreis Un voyage d’agrément = een plezierreis Un voyage de noces = een huwelijksreis Une agence de voyage = een reisbureau Un syndicat d’initiative; Un office de tourisme = een VVV-kantoor Un projet de voyage = een reisplan Se renseigner sur qc; s’informer sur = informeren naar iets Nous nous sommes renseignés sur les prix des circuits en car = we hebben ons geïnformeerd naar de prijzen van bustochten Un renseignement = een inlichting Une information = een inlichting Un catalogue = een catalogus Un prospectus = een foldertje Recommander qc à qn = iem iets aanbevelen Nous vous recommandons l’hôtel Bellevue = we raden u hotel Bellevue aan Les documents de voyage = de reisdocumenten Accompagner qn = iem begeleiden Un accompagnateur; une accompagnatrice = een reisbegeleider Un voyagiste = een touroperator Un tour opérateur = een touroperator Réserver = reserveren Faire réserver une chambre = een kamer laten reserveren Une réservation = een reservatie Confirmer une réservation = een reservering bevestigen Annuler = annuleren Les bagages = de bagage Les bagages à main = de handbagage Une valise = een koffer Faire sa valise = zijn koffer maken Défaire sa valise = zijn koffer uitpakken Un sac = een tas Un sac à dos = een rugzak Préparer = voorbereiden Préparer ses affaires = zijn spullen pakken Les préparatifs = de voorbereidingen Une liste = een lijst Un guide = een gids Une carte routière = een wegenkaart Un itinéraire = een route Un itinéraire bis = een alternatieve route Partir pour = vertrekken naar Partir seul = alleen vertrekken Le départ = het vertrek La destination = de bestemming Arriver = aankomen Arriver à destination = op de bestemming aankomen L’arrivée = de aankomst Un passager; une passagère = een passagier Un contrôleur; une contrôleuse = een conducteur Un contrôle = een controle Un guichet = een loket Un billet = een ticket Un billet de train = een treinticket Un billet d’avion = een vliegticket Composter son billet = zijn kaartje afstempelen Un aller simple = een enkele reis Un alleer et retour = een retour Un supplément = een toeslag Un train = een trein Un train rapide = een sneltrein Voyager en train = met de trein reizen Manquer le train; rater le train = de trein missen Le TGV {train à grande vitesse} = de TGV Monter dans = instappen Descendre de = uitstappen La correspondance = de aansluiting Attendre la correspondance pour = wachten op de aansluiting naar Une gare = een station La consigne = het bagagedepot La consigne automatique = de bagagekluis Un quai = een perron Une voie = een spoor Partir de la voie 12 = vertrekken van spoor 12 La classe = de klasse Voyager en première classe = eerste klas reizen Voyager en seconde classe = tweede klas reizen L’horaire = de dienstregeling Le retard = de vertraging On est parti avec une heure de retard = we zijn met een uur vertraging vertrokken Une voiture = een wagon Un compartiment = een coupé Un wagon-lit = een slaapwagen Une couchette = een couchette Une voiture-couchettes = een ligwagen Un wagon-restaurant = een restauratiewagen Un avion = een vliegtuig Prendre l’avion = een vliegtuig nemen Un aéroport = een luchthaven Voler = vliegen Un vol = een vlucht Décoller = opstijgen Le décollage = het opstijgen Atterrir = landen L’atterrissage = de landing Un bateau = een boot Un ferry = een veerboot Un port = een haven Un port de plaisance = een jachthaven À bord = aan boord Naviguer à bord d’un voilier = varen op een zeiljacht Avoir le mal de mer = zeeziek zijn Un bac = een pont Une croisière = een cruise S’embarquer = aan boord gaan S’embarquer pour la Crète = de boot naar Kreta nemen Débarquer = van boord gaan Faire escale = de haven binnenlopen Un car = een touringcar; een bus Prendre le car pour = de bus nemen naar Une autoroute = een autosnelweg Une autoroute à péage = een tolweg Une aire = een plek Une aire de repos = een rustplaats Une aire de pique-nique = een picknickplaats Une aire de service = een servicehaven Une aire de stationnement = een parkeerplaats Une carte d’identité = een identiteitskaart Une pièce d’identité = een identiteitsbewijs Présenter une pièce d’identité = een identiteitsbewijs laten zien Un passeport = een pasport Un passeport biométrique = een biometrisch pasport Une passeport électronique = een elektronisch pasport En règle = in orde Valable = geldig Périmé; périmée = verlopen Un visa = een visum Une frontière = een grens La douane = de douane Passer la douane = de douane passeren Un douanier = een douanebeamte Déclarer qc = iets aangeven Avoir qc à déclarer = iets aan te geven Fouiller = fouilleren Un souvenir = een souvenir Un pays = een land Partir poir un pays lointain = naar een ver land vertrekken Une région = een streek Une région touristique = een toeristische streek Étranger; étrangère = buitenlands; vreemd Un étranger; une étrangère = een buitenlander; een vreemdeling L’étranger = het buitenland À l’étranger = in het buitenland International; internationale = internationaal Exotique = exotisch L’exotisme = het exotisme Le folklore = de folklore Visiter qc = iets bezichtigen Une visite = een bezoek Un visiteur; une visiteuse = een bezoeker Découvrir = ontdekken Une découverte = een ontdekking Une aventure = een avontuur Partir à l’aventure = op avontuur gaan Une excursion = een excursie Faire un excursion en montagne = een bergtocht maken Une randonnée = een trektoch Faire une randonnée à pied = een wandeltoch maken Faire une randonnée à bicyclette = een fietstocht maken Un chemin de grande randonnée = een langeafstandswandelpad Un sentier = een pad La mer = de zee Une maison avec vue sur la mer = een huis met uitzicht op zee La plage = het strand Le sable = het zand Se baigner = zwemmen La baignade = de zwempartij; de zwemplaats Baignade interdite = verboden te zwemmen Se reposer = uitrusten Le repos = de rust Prendre un repos bien mérité = een welverdiende rust nemen Un bain de soleil = een zonnebad Un coup de soleil = een zonnesteek En plein soleil = in de volle zon Les lunettes de soleil = de zonnebril L’ambre solaire = de zonnebrandcrème Bronzer = zonnen Bronzé; bronzée = gebruind Le bronzage = het bruinen La Méditerranée = de Middellandse Zee L’Atlantique = de Atlantische Oceaan La Manche = het Kanaal La mer du Nord = de Noordzee La mer Baltique = de Oostzee La campagne = het platteland La montagne = de berg La neige = de sneeuw Un parc naturel = een natuurpark En plein air = in de openlucht Un restaurant en plein air = een openluchtrestaurant Au grand air = in de openlucht Passer ses journées dehors; passer ses journées au grand air = zijn dagen buiten doorbrengen Se détendre; se relaxer = zich ontspannen
Ingezonden op 28-10-2012 - 1737x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!