Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Grondslagen van de marketing
› 7 Productbeleid en dienstenmarketing
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Grondslagen van de marketing
7 Productbeleid en dienstenmarketing
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Product = Een combinatie van tastbare en niet-tastbare eigenschappen waarmee een artikel of dienst in een bepaalde behoefte van een klant voorziet.; Een pakket pluspunten. ; Bundle of benefits. Pakket pluspunten = Hetzelfde product kan toch anders zijn, door betere service, advies, ervaring, etc. Productniveaus = Kernproduct, tastbaar product, uitgebreid product. Kernproduct; Core product = De basis/probleemoplossende functie die de niet-tastbare voordelen biedt. Vraag bij kernproduct = Wat koopt de klant eigenlijk? Tastbaar product; Actual product = De eigenschappen en functies van het product met aandacht voor kwaliteit, vormgeving, merknaam en de verpakking. Uitgebreid product; Augmented product = De niet-tastbare psychologische voordelen en geboden service die het product in de ogen van de afnemers extra aantrekkelijk maken. Implicatie 1 marketing = Aandacht moet er besteed worden aan de voordelen waar kopers in geinteresseerd zijn. Implicatie 2 marketing = In de communicatie met de consument moet niet het kale basisproduct benadrukt worden, er moet worden ingegaan op waarom het een goed idee is om het product te kopen. Consumenten producten; Consumptiegoederen = Producten die worden verkocht aan individuele klanten en hun gezinnen voor hun persoonlijke consumptie of gebruik. Finale afnemers = De individuele klanten en hun gezinnen die producten kopen voor eigen gebruik. Industriele producten = Worden geleverd aan organisaties (bedrijven, overheidsinstansies en non-profit organisaties) die ze op hun beurt weer doorverkopen of gebruiken bij het maken van een halffabrikaat. Hoofdcategorieen consumentenproducten = Convenience products, shopping products, specialty products. Convenience products = Producten die de consument vaak koopt, onmiddellijk en zonder zich te veel in te spannen. Verschillende soorten zijn dagelijkse gebruiksartikelen, impulsproducten en noodproducten. Impulsproducten = Producten gekocht zonder zorgvuldig beslissingsproces (pakje kauwgum bij de kassa). Dagelijkse gebruiksartikelen = Frequent gekochte producten zoals brood en melk. Emergency products = Noodproducten, deze worden gekocht als de behoefte daaraan urgent is. Bijv. een paraplu bij regen. Shoppings products = Producten die de consument al winkelend vergelijkt op punten als kwaliteit, prijs, stijl voordat hij een koopbeslissing neemt. Bijv. camera's, vloerbedekking, meubels, kleding. Specialty products = Producten waarvoor consumenten bereid zijn de nodige moeite te doen. Convenience products product = Drop, zeep, melk, benzine. Convenience products prijs = Laag maar concurrerend, geringe winstmarge. Convenience products distributie = Intensief, goede bereikbaarheid. Convenience products communicatie = Massacommunicatie, accent op prijs, merk of thema. Convenience products omloopsnelheid = Hoge omloopsnelheid van de voorraad, meer dan 25 keer per jaar. Convenience products flexibiliteit = Geen productaanpassingen voor de koper. Convenience products aankoopfrequentie = Vaak gekocht. Convenience products merktrouw = Consument heeft een vast merk (routinebeslissing) maar accepteert een substituut. Convenience products bestede tijd = Gering, het eerste het beste acceptabele product wordt gekocht. Shopping products product = Computer, witgoed, kleding, meubels. Shopping products prijs = Vrij hoog, redelijke winstmarge. Shopping products distributie = Groot aantal geselecteerde winkels. Shopping products communicatie = Persoonlijke verkoop en reclame met nadruk op productdifferentiatie. Shopping products omloopsnelheid = Middelmatig, 3-24 keer per jaar. Shopping products flexibiliteit = Geringe aanpassingen, goede service. Shopping products aankoopfrequentie = Soms gekocht. Shopping products merktrouw = Consument vergelijkt acceptabele merken op diverse criteria. Shopping products bestede tijd = Vrij veel tijd wordt uitgetrokken voor het winkelen. Specialty products product = Rolex horloge, parfum, auto, restaurants. Specialty products prijs = Heel hoog, ruime winstmarge. Specialty products distributie = Beperkt en exclusief, weinig intermediairs op de markt. Specialty products communicatie = Gerichte communicatie, accent op uniek merk en unieke status. Specialty products omloopsnelheid = Lagere omloopsnelheid, minder dan 3 keer per jaar. Specialty products flexibiliteit = Dikwijls maatwerk. Specialty products aankoopfrequentie = Zelden gekocht. Specialty products merktrouw = Hoge merktrouw, consument neemt geen genoegen met een ander merk. Specialty products bestede tijd = Aanzienlijk, klant zoekt een bepaald merk. Soorten producten = Consumptieproducten en industriele producten. Soorten consumptieproducten = Convenience products, shopping products, specialty products en unsought products. Soorten convenience products = Dagelijkse gebruiksproducten, impulsproducten en noodproducten. Soorten shopping products = Homogeen en heterogeen. Soorten unsoughtproducts = Bekend en nieuw. Unsought products = Zijn diensten die de consument niet kent, die hij niet overweegt te kopen of die hij pas koopt als het nodig is om een onverwacht probleem op te lossen. New unsought products = Producten die nog niet lang op de markt zijn, die de consument nog niet kent en nog niet het nut voor zichzelf ervan inziet. Voorbeelden regular unsought products = Uitvaartverzekeringen, hulp van de notaris bij het maken van een testament. Voorbeelden new unsought products = Software voor spraakherkenning (dragon naturally speaking), andere supernieuwe producten en uitvindingen. Reclame voor unsought products = Marketeers moeten de consumenten motiveren om toch tot aankoop over te gaan. Duurzame consumptie goederen = Producten die gedurende een langere periode herhaaldelijk worden gebruikt. Bijv. auto's, notebooks en afwasmachines. Voorklanten zijn betrouwbare service en deskundige kopers belangrijk bij aanschaf. Niet-duurzame consumptiegoederen = Gaan niet langer dan 3 jaar mee en worden vrij snel opgebruikt of geconsumeerd. Bijv. frisdrank en shampoo. Fast moving consumer goods = Deze producten worden intensief gedistribueerd en er wordt mee geadverteerd om merkbekendheid en merkvoorkeur te creeren. Bijv. brood, melk etc. Assortiment = Alle producten die de onderneming verkoopt, dus het geheel van productgroepen, producten, productvarianten en merken. Productgroep = Een reeds producten in het assortiment van een bedrijf die nauw met elkaar verbonden zijn. Deze bestaat uit verschillende producten en productvarianten. Voorbeelden assortiment = Het assortiment van Gilette bestaat uit scheerapparaten, scheermesjes, scheergels en deodorant. Voorbeelden productgroep = De productgroep frisdrank omvat de producten cola en vruchtensap. Vruchtensap bestaat weer uit verschillende productvarianten zoals appelsap en druivensap. Verwantschap producten in productgroep = Deze liggen op het gebied van: productie (gemaakt in dezelfde fabriek, zoals breedbeeld tv's en plasmaschermen), distributie (te koop in dezelfde winkel of distributiekanalen), prijs (vallend in bepaalde prijsklasse), marketing (gericht op dezelfde groep klanten), consumptiepatroon (ze voorzien in dezelfde behoefte of worden complementaire producten gezamenlijk gebruikt). Productvariant = Een bepaald product dat zich, op basis van verschillende productattributen, onderscheid van andere varianten van hetzelfde product. Dimensies van het assortiment = Breedte, diepte, consistentie en hoogte. Breedte van het assortiment = Heeft betrekking op het aantal productgroepen. Lengte assortiment = Het totale aantal artikelen dat het bedrijf voert. Diepte assortiment = Het aantal varianten in een productgroep. Consistentie van het assortiment = De mate van samenhang tussen de producten in het assortiment. Assortimentshoogte = Als de producten in dezelfde prijsklasse vallen. Assortimentsprijsbeleid = Verschillende producten of productgroepen in het assortiment worden in samenhang geprijsd. Productline-pricing = Hierbij worden verschillende onderdelen van het assortiment die wat betreft consumptie verwant of complementair zijn, in samenhang geprijsd. Price lining = Er wordt beperkt tot een klein aantal prijsniveaus per productgroep waarvoor het gehele assortiment wordt aangeboden. 20/80-regel = 20 procent van de gevoerde artikelen zorgt voor ongeveer 80 procent van de omzet. Kernassortiment = Vaak is dat 20% bestaat uit artikelen met een hoge omloopsnelheid. Randassortiment = De resterende 80% lage omloopsnelheid, en zijn aantrekkelijk voor de detaillist vanwege hun brutowinstmarge. Assortimentssanering = Er wordt gekeken naar het randassortiment, om een beslissing te maken of producten uit het assortiment worden gehaald of dat er andere beslissingen genomen moeten worden. Productline extention = Inspelen op behoeften van de klant door een artikel aan de productgroep toe te voegen. Strategieen productline extention = Trading-up, trading-down (beide zijn vormen van line-stretching), line-filling en merkextensie. Trading-up = Een uitbreiding van het assortiment met een kwalitatief beter artikel in een hogere prijsklasse (upmarketstretch). Zo bereik je een nieuwe, kwaliteitsbewuste doelgroep aan de bovenkant van de markt. Trading-down = Het toevoegen van een lager geprijsd artikel aan het assortiment om hiermee een grotere doelgroep te bereiken. Heeft zin als je de vraag naar je hooggeprijste artikelen stagneert. Two-way stretch = Als een bedrijf een hoger en een lager geprijsd artikel op de markt brengt. Downgrading = Een positioneringsstrategie waarbij het bedrijf probeert door de prijzen, kwaliteit, inrichting, service etc. te verlagen/verminderen/versoberen om de perceptie van de afnemer te beinvloeden. Upgrading = Een positioneringsstrategie waarbij het bedrijf het beeld probeert op te vijzelen door de prijzen, kwaliteit, inrichting, service etc. te verbeteren. Line-filling = Hierbij wordt de productlijn uitgebreid door het toevoegen van producten of productvarianten binnen de huidige productlijn en prijsrange. Line-stretching = Assortimentsuitbreiding door de toevoeging van nieuwe producten binnen dezelfde productgroep, maar buiten de oorspronkelijke productlijn. Merkuitbreiding = Andere producten of productvarianten introduceren, onder dezelfde merknaam, en eventueel bij nieuwe marktsegmenten. Lijnextensie = Het bedrijf gebruikt de reeds gevoerde merknaam voor nieuwe productvarianten in dezelfde productgroep. Merkextensie = De oorspronkelijke merknaam wordt geplakt op een nieuw product in een andere productklasse of -categorie. Productlevenscyclus = (De grafische weergave van) het verloop van de afzet van een product in de tijd. 5 fasen productlevenscyclus = Introductie, snelle groei, afnemende groei, volwassenheid, neergang. 4 fasen productlevenscyclus = Introduction, growth, maturity, decline. Introductiefase = De onderneming moet investeren in reclame en sales promotion om zo veel mogelijk consumenten, die het product nog niet kennen, snel tot een proefaankoop over te halen. Primaire vraag stimuleren = De onderneming maakt reclame voor het gebruik van de productsoort in plaats van voor het eigen merk. Secundaire vraag stimuleren = De onderneming maakt reclame voor het eigen merk. Snelle groeifase = De verkoop stijgt sneller dan in enig ander deel van de productlevenscyclus. Afnemende groeifase = De omzet groeit maar niet zo snel, het product heeft de maximale penetratiegraad behaald. Volwassenheid = Het hoogste punt, stagnerende groei want de markt is verzadigd. Marktverzadiging = Wanneer de markt verzadigd is en er sprake is van stagnerende groei. Shake-out = In de volwassenheidsfase zullen de zwakste bedrijven ophouden te bestaan. Neergang = Daling van de omzet in de hele productklasse. Eindfase = Neergangsfase, door teruglopende verkopen nemen de kosten per eenheid toe. Oogststrategie = In de neergangsfase van een product probeert een bedrijf het product winstgevend te houden door marketingkosten te beperken. Terugtrekkingsstrategie = Resterende leveranciers blijven hun producten op winstgevende wijze aan klanten leveren die de producten nog steeds kopen, terwijl veel concurrenten de markt verlaten. Introductie concurrentie = Geen directe concurrentie; tijdelijke monopoliesituatie. Introductie winst = Bedrijf leidt verlies of boekt te verwaarlozen winst; hoge productie en marketing kosten. Introductie productbeleid = Beperkt aantal modellen; beter inzicht in consumentemwensen leid tot frequente productaanpassingen. Introductie prijsbeleid = Meestal zeer hoge (afroom)prijs om R&D-kosten terug te verdienenof lage penetratieprijs die later wordt verhoogd. Introductie communicatiebeleid = Stimuleren van primaire vraag door publiciteit, graits monsters en reclame;persoonelijke verkoop gericht op intermediairs. Introductie distributiebeleid = Beperkte distributie; hoge marges voor distribuanten voor verkoop en serviceverlening. Introductie Strategische marketingdoelstellingen = Consumenten bewust maken van het producte; stimuleren van probeeraankopen. Nadruk op marktpenetratie. Snelle groei Concurrentie = Concurrenten betreden de markt en voeren strijd om distributiekanalen. Snelle groei winst = WInst vrijwel maximaal; hoge prijzen en, door schaalvoordelen, snel dalende kosten. Snelle groei productbeleid = Uitbreiding van aantal modellen gericht op nieuwe segmenten; voortdurende productwijzigingen. Snelle groei prijsbeleid = Hoge prijzen met selectieve prijsverlagingen om nieuwe doelgroepen en klanten aan te trekken. Snelle groei communicatiebeleid = Stimuleren van selectieve vraag via positionering en themareclame. Snelle groei distributiebeleid = Meer verkooppunten ondanks lagere margesl duurzame relaties met distribuanten om voldoende voorraad te garanderen. Snelle groei Strategische marketingdoelstellingen = Differentiatie; optimale distributie; hoge winst. Nadruk op merkenvoorkeur.
Ingezonden op 28-10-2012 - 5427x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
04-11-2012
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!