Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Thematische Woordenschat Journalistiek
› 10 3. Theater, bioscoop en film
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Thematische Woordenschat Journalistiek
10 3. Theater, bioscoop en film
Jaar 6 (aso)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Un film d’aventures = avonturenfilm Un western = een western Un documentaire = een documentaire Un dessin animé = een tekenfilm Un long-métrage = een speelfilm Un court-métrage = een kortfilm En noir et blanc = een zwart-wit film En couleurs = een kleurenfilm La télévision en couleurs = de kleurentelevisie Un acteur; une actrice = een acteur Réaliser = maken Ce film a été réalisé avec un petit budget = deze film is met een klein budget gemaakt Un réalisateur: une réalisatrice; un metteur en scène = een regisseur Un cascadeur; une cascadeuse = een stuntman Le scénario = het scenario Un scénariste; une scénariste = een scenarioschrijver La prise de son = de geluidsopnamen Le montage = de montage Le mixage = de geluidsmontage Les effets spéciaux = de speciale effecten Le trucage = de trucage Un gros plan = een close-up On voit le héros en gros plan = je ziet de held in close-up Un ralenti = een slow motion Et maintenant, la même scène au ralenti = en nu dezelfde scène in slow motion Un retour en arrière; un flash-back = een flashback Le générique = de aftiteling Tenir l’affiche = op de bioscoopagenda staan Ce film tient l’affiche depuis deux ans = deze film draait al twee jaar Une version = een versie En version originale {VO} = de originele versie {OV} En version originale sous-titrée = de orginele versie met ondertiteling En version française {VF} = de in het Frans nagesynchroniseerde versie Doubler = nasynchroniseren Le doublage = de nasynchronisering Le vestiaire = de kledingskast Le programme = het programma Être au programme = op het programma staan Un succès = een succes Obtenir un succès fou = een daverend succes behalen Applaudir qn = iem toejuichen Les applaudissements = het applaus Un échec; un bide = een mislukking Siffler = uitfluiten Cette mise en scène a été un échec total = de regie van dit stuk was een totale mislukking Un triomphe = een groot succes Triomphal, triomphale = triomfantelijk Huer = uitjouwen La salle = de zaal Le rang = de rij La place = de plaats Les places ne sont pas numérotées = er zijn geen vaste plaatsen Le cinéma = de bioscoop Une salle de cinéma = een filmzaal Un film = een film Tourner un film = een film opnemen Un film muet = een stomme film Un film parlant = een geluidsfilm Filmer = filmen Une caméra = een camera Un studio = een studio Passer à = draaen Ce film ne passe plus à Paris = deze film draait niet meer in Parijs Une séance = een voorstelling Cinématographique = van de film L’industrie cinématographique = de filmindustrie Un cinéphile; une cinéphile = een filmliefhebber Un ciné-club = een filmclub Un film de science-fiction = en sciencefictionfilm Le suspense = de thriller Un film policier = een misdaadfilm La caisse = de kassa Un billet = een toegangskaart Faire la queue = in de rij staan Complet; complète = uitverkocht Ce théâtre affiche complet jusqu’à la fin de la saison = de voorstellingen in dit theater zijn uitverkocht tot het einde van het seizoen Une troupe = een gezelschap Un comédien; une comédienne = een komiek Une vedette; une star = een ster Un rôle = een rol Le rôle principal = de hoofdrol Un petit rôle = een kleine rol Un figurant; une figurante = een figurant La distribution = de rolverdeling Un personnage = een personage Quel est le personnage principal de la pièce = wie is de hoofdrol van het stuk Jouer = spelen Le jeu = het spel Interpréter = vertolken Répéter qc = iets repeteren La répétition générale = de generale repetitie Diriger = leiden Débuter = debuteren Avoir le trac = plankenkoorts hebben Comique = komisch Une comédie = een komedie Ne comédie musicale = een musical Dramatique = dramatisch Un drame = een drama Tragique = tragisch Une tragédie = een tragedie Le théâtre = het toneel Faire du théâtre = toneelspelen Une pièce de théâtre = een toneelstuk Monter une pièce de théâtre = een toneelstuk voorbereiden Une scène = een scène; een toneelpodium Mettre en scène = regisseren La mise en scène = de regie Le décor = het decor Les costumes = de kostuums Le rideau = het doek Le rideau se lève = het doek gaat op Le rideau tombe = het doek valt Les coulisses = de coulissen Représenter = opvoeren Une représentation = een voorstelling La première = de première Un spectacle = een stuk Un spectateur; une spectatrice = een toeschouwer Le public; l’auditoire = het publiek Cette pièce a du succès auprès du grand public = dit stuk heeft succes bij het grote publiek Assister à = bijwonen Un auditoire attentif = een aandachtig publiek Un acte = een bedrijf Une pièce en trois actes = een toneelstuk in drie bedrijven Un entracte = een pauze L’action = de handeling L’action se déroule à Paris = de handeling vindt plaats in Parijs
Ingezonden op 28-10-2012 - 3638x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!