Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Thematische Woordenschat Journalistiek
› 21 3. Maten en gewichten
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Thematische Woordenschat Journalistiek
21 3. Maten en gewichten
Jaar 6 (aso)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Mesurer = meten Mesurer une pièce = een kamer opmeten La mesure = de maat Une unité de mesure = een maateenheid La taille = de grootte; de maat Petit; petite = klein Minuscule = minuscuul Grand; grande = groot Immense = immens Gros; grosse = dik Énorme = enorm; ontzettend Elle a fait une énorme bêtise = ze heeft een ontzettende stommiteit begaan La dimension = de afmeting Long; longue = lang La longueur = de lengte Court; coute = kort Large = breed La largeur = de breedte Dans le sens de la largeur = in de breedte Haut; haute = hoog Bas; basse = laag Profond; profonde = diep La profondeur = de diepte Un millimètre = een milimeter Un centimètre = een cintimeter Un mètre = een meter Un kilomètre = een kilometer Un kilomètre de long = een kilometer lang Un kilomètre à l’heure {km/h} = een kilometer per uur L’échelle = de schaal À l’échelle de 1/100e = op schaal 1:100 La graduation = de schaalverdeling Peser = wegen Le poids = het gewicht La balance = de weegschaal La balance indique 80 kilos = de weegschaal geeft 80 kilo aan La masse = de massa Lourd; lourde = zwaar Léger: légère = licht Net; nette = netto Le poids de net = het nettogewicht Brut; brute = bruto Le bénéfice brut = de brutowinst Un gramme de = een gram Un kilogramme de = een kilogram Un kilo de pommes de terre = een kilo aardappelen Une tonne = een ton Une livre de = een pond Une demi-livre de beurre = een half pond boter Un quintal = een kwintaal {100kg} La surface; la superficie = de oppervlakte Carré; carrée = vierkant; kwadraat Une pièce de 15 mères carrés = de kamer van 15m2 Un are = een are Un hectare = een hectare Un terrain de 3 hectares = een stuk grond van 3 hectare Le volume = het volume Contenir = bevatten; inhouden Cette bouteille contient un litre = deze fles bevat een liter Le contenu = de inhoud Un litre = een leter Cube = kubieke Un mètre cube = m2 Un tas = een heleboel Le bilan = de balans
Ingezonden op 17-11-2012 - 1534x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!