Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

grandes lignes voca lijsten

2 2.1 tm 2.4

Jaar 2 (havo/vwo)

eten = manger
honger hebben = avoir faim
het ontbijt = le petit-déjeuner
de lunch = le déjeuner
het avondeten = le dîner
eetsmakelijk = bon appétit
lekker = bon(ne)
helpen = aider
leuk vinden, lusten, houden van = aimer
liever hebben, de voorkeur geven aan =préférer
een hekel hebben aan, haten = détester
dol zijn op = adorer
proeven = goûter
voorbereiden, klaarmaken = préparer
het eten, het voedsel = la nourriture
de aardappel = la pomme de terre
de groente = le légume
het vlees = la viande
de kaas = le fromage
de pasta = les pâtes
de vis = le poisson
het ei, de eieren = l'oeuf, les oeufs
de appel = la pomme
de sinaasappel = l'orange
de suiker = le sucre
het ijs = la glace
het snoepje = le bonbon
de pannenkoek = la crêpe
de jam = la confiture
het brood = le pain
de boter = le beurre
de maaltijd = le repas
het voorgerecht = l'entrée
het hoofdgerecht = le plat principal
de kok = le cuisinier
de gezondheid = la santé
het drankje = la boisson
het water = l'eau
de wijn = le vin
de melk = le lait
de koffie = le café
de thee = le thé
de cola = le coca
het pakje = le paquet
het glas = le verre
het blik, de doos = la boîte
de fles = la bouteille
een liter = un liter
weinig = peu
te (veel) = trop
manger = eten
avoir faim = honger hebben
bon(ne) = lekker
gras(se) = vet
dégoûtant = vies
midi = twaalf uur 's middags
ensemble = samen
donc = dus
le proviseur = de rector
le cuisinier = de kok
le repas = de maaltijd
la santé = de gezondheid
le bol = de kom
le petit-déjeuner = het ontbijt
le légume = de groente
la salade = de salade
les pâtes = de pasta
la viande = het vlees
le fromage = de kaas
la confiture = de jam
le beurre = de boter
le dessert = het nagerecht
le fruit = het fruit
la pomme = de appel
l'orange = de sinaasappel
la banane = de banaan
la boisson = het drankje
l'eau = het water
bon appétit = eet smakelijk
goûter = proeven
aider = helpen
préparer = voorbereiden, klaarmaken
organiser = organiseren
pendant = tijdens
beaucoup = veel
dernier, dernière = laatste
bien sûr = natuurlijk
la leçon = de les
le goût = de smaak
la recette = het recept
le déjeuner = de lunch
le restaurant = het restaurant
l'entrée = het voorgerecht
la soupe = de soep
la nourriture = het eten, het voedsel
le bœuf = het rundvlees
le pain = het brood
l'huile = de olie
le verre = het glas
le jambon = de ham
le sucre = de suiker
la glace = het ijs
le gâteau = de taart
le bonbon = het snoepje
le thé = de thee
le café = de koffie
aimer = houden van,lusten,leukvinden
préférer = liever hebben, vorkeur geven aan
détester = haten,een hekel hebben aan
adorer = dol zijn op
le choix = de keuze
chaque = elke,ieder
le panier = de mand
le paquet = het pakje
la boîte = het blik,de doos
la bouteille = de fles
un litre = een liter
peu = weinig
trop = te(veel)
le dîner = het avondeten
le plat principal = het hoofdgerecht
la crêpe = de pannenkoek
le vin = de wijn
le lait = de melk
le poisson = de vis
la pomme de terre = de aardappel
l'oeuf = het ei
les oeufs = de eieren

Ingezonden op 19-11-2012 - 1797x bekeken.
Waardering 10 (aantal stemmen: 3)

voting system
1
2
3
4
5

Vakken

grandes lignes voca lijsten

2 2.1 tm 2.4