Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Organisatie en Managment
› 9 Structurering
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Organisatie en Managment
, deel 1
9 Structurering
Jaar 1
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Afgeplatte organisatie = Een organisatie waarbij het aantal management niveaus is gereduceerd. Arbeidsverdeling = Het verdelen van de werkzaamheden en taken, die toegewezen worden aan personen of andere werkverbanden in een organisatie, zoals afdelingen. Bevoegdheid = Het recht om beslissingen te nemen, die voor het uitvoeren van een taak nodig zijn. Centralisatie = De beslissingsbevoegdheden zijn geconcentreerd op 1 plaats, meestal de top. Clusterorganisatie = Een organisatievorm waarbij een teamstructuur centraal staat. Communicatie = Alle activiteiten waardoor informatie wordt overgebracht naar andere mensen. Het gaat hierbij om de uitwisseling van gegevens, feiten, gedachten en gevoelens. Communicatiematrix = In een communicatiematrix wordt per interne en externe doelgroep aangegeven welke communicatiemiddelen worden ingezet, wie de 'zenders' zijn en hoe de planning verloopt. Configuratiebenadering = Het in elkaar schuiven van organisatie-eigenschappen als organisatieleden, coordinatiemechanismen, ontwerpparameters en situationele factoren. Contingentie- of situationele factoren = Factoren die de keuze beinvloeden van de organisatiedelen, coordinatiemechanismen en ontwerpparameters, en die hier ook zelf weer door worden beinvloed. De organisatiestructuur is afhankelijk van van het technische systeem, de omgevingskenmerken van de organisatie en de leeftijd en omvang van de organisatie. Coordinatiemechanismen = Het aanwezige werk moet worden verdeeld onder de werknemers en de werkzaamheden moeten worden afgestemd. Dit om te zorgen dat de werkzaamheden efficient en effectief worden uitgevoerd. Decentralisatie = De beslissingebevoegdheden zijn verdeeld over meer plaatsen, ook lager in de organisatie. Delegeren = Wanneer taken met de daarbij benodigde bevoegdheden en verantwoordelijkheden worden overgedragen. Divisieorganisatie = Organisatievorm waarbij de bedrijfsactiviteiten gegroepeerd worden rond een aantal aanverwante producten/markten en ondergebracht in divisies. Functionele indeling = Arbeidsverdeling die gericht is op de opeenvolging van bewerkingsprocessen, onafhankelijk van het product dat gemaakt wordt. Horizontale organisatie = Een organisatie die ontworpen wordt op basis van het optimaliseren van activiteiten tussen afdelingen. Deze organisatievorm wordt ook wel workfloworganisatie genoemd. Informele organisatie = Alle niet tot de formele organisatie behorende taakverdelingen en relaties. Interne differentiatie = De te verrichten werkzaamheden worden gegroepeerd op basis van gelijksoortigheid F(unctionele)-indeling. Interne specialisatie = De te verrichten werkzaamheden worden gegroepeerd op basis van eindresultaat P(roduct)-indeling; M(arkt)-indeling en G(eografische)- indeling. Lijnorganisatie = De bevelvoering vindt uitsluitend plaats via verticale weg, en er is sprake van strikt hierarchische verhoudingen tussen leider en ondergeschikte. Lijn-staforganisatie = Leidinggevenden in een lijnorganisatie worden bijgestaan door medewerkers met specialistische kennis en deskundigheid, zogenoemde staffunctionarissen. De beslissingsbevoegdheid blijft liggen bij de lijnfunctionarissen, die ook verantwoordelijk zijn voor de besluitvoeringen. Linking-pin-structuur = Een overlegstructuur met overlappende groepen. De linking pin is hierbij de leider of verbindingsschakel van een groep die de besluitvorming op een hoger niveau kan beinvloeden. De verbinding kan horizontaal, verticaal of diagonaal zijn. Matrixorganisatie = Het uitgangspunt voor deze organisatie is de lijn- of de lijn-staforganisatie. Naast de afdelingshoofden zijn er projectleiders die verantwoordelijk zijn voor de projectuitvoering. Dit betekent dat de medewerker met twee leiders te maken heeft aan wie verantwoording moet worden afgelegd. In een matrixorganisatie is altijd sprake van meerhoofdig zeggenschap. Mechanisch organisatiemodel = De organisatie functioneert op basis van rationele en praktisch haalbare overwegingen, de organisatie heeft in zijn opbouw en functioneren veel weg van een machine. Vooral de technische en economische efficiency staan hierbij centraal. Omspanningsvermogen = Het aantal ondergeschikten waaraan een leider effectief leiding kan geven. Ontwerpparameters = Zijn bepalende voor de arbeidsverdeling in een organisatie: functiespecificatie, omvang van afdelingen of groepen, centralisatie of decentralisatie en formalisering van het gedrag. Organieke structuur = De verdeling van alle werkzaamheden over verschillende functies en vervolgens over organen waarbinnen bepaalde (groepen) functies worden vervuld. Organisatieschema = Geeft een vereenvoudigde, schematische voorstelling van de wijze waarop formeel taken verdeeld zijn over personen en/of afdelingen en hoe gezagsverhoudingen liggen tussen personen en/of afdelingen. Organisatiestructuur = De manier waarop taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden in een organisatie zijn verdeeld en vastgelegd. Organistisch organisatiemodel = De organisatie functioneert op basis van sociale behoeften van de organisatieleden, de organisatie heeft in zijn opbouw en functioneren veel weg van een levend orgaan. In dit stelsel staat het functioneren van de organisatieleden centraal. Personele structuur = Heeft betrekking op de mensen in de organisatie zelf, Bij het vaststellen van de personele structuur wordt aandacht besteed aan hierarchische verhoudingen, bevoegdheden, personele bezetting en communicatie. Spandiepte = Het aantal niveaus waaraan (in)direct leiding wordt gegeven. Het gaat hier om de mate waarin de wil van de leider tot de laagste organisatieniveaus doordringt (ook wel depth of control genoemd). Spanwijdte = Het aantal ondergeschikten aan wie een leider leidinggeeft (ook wel spanbreedte of span of control genoemd). Structurering = Het ontwerpen van een organisatiestructuur, waarbinnen mensen en middelen worden afgestemd op de te bereiken doelstellingen van de organisatie. Getracht wordt een optimale oplossing te vinden voor zowel de externe als interne afstemming. Taakroulatie = Medewerkers wisselen onderling taken uit. Taakverrijking = Elementen van een kwalitatief hoger niveau worden aan de taak toegevoegd. Taakverruiming = Elementen van een kwalitatief gelijk niveau worden aan de taak toegevoegd, zodat een meer compleet takenpakket gevormd wordt. Uitvoerende kern = Aan de basis van de organisatie wordt werk verricht dat direct is gerelateerd aan de productie van goederen en diensten, de zogenoemde bedrijfsprocessen. Mitzberg spreekt van de uitvoerende kern. Verantwoordelijkheid = Zowel morele verplichting om een taak naar beste vermogen uit te voeren, als de plicht om over de uitvoering van de taak te rapporteren. Verticale differentiatie = In het geheel van werkzaamheden in een organisatie wordt een aantal niveaus onderscheiden. Dit komt voort uit kostenoverwegingen: bepaalde werkzaamheden worden overgedragen aan een lager hierarchisch niveau. Virtuele organisatie = Een organisatievorm waarbij internet en andere technologieen worden toegepast met als doel mensen met elkaar te laten communiceren, overleggen, leren en informatie uit te wisselen, zonder dat ze noodzakelijkerwijs samen hoeven te komen op een fysieke locatie. Deze organisatievorm wordt ook wel 'grenzeloze onderneming' genoemd. Werkstructurering = Het bewust rekening houden met technische, economische en sociale aspecten van het werken in een organisatie of een afdeling. Zuivere projectorganisatie = Het uitgangspunt voor dit organisatiestelsel is de lijn- of de lijn-staforganisatie. Indien de projectleiding beschikt over alle bevoegdheden die noodzakelijk zijn om de projecten te beheersen, is er sprake van een theoretisch zuivere projectorganisatie. Een ander kenmerk is dat de organisatie wordt opgesplitst in verschillende afdelingen ofwel 'pools'. Ontwerpen van een organisatiestructuur = Door structurering, mensen en middelen worden afgestemd op de te bereiken doelstellingen van een organisatie. Rollen bij ontwerpen organisatiestructuur = Organiek en personeel. Raamwerk = Het ontwerpen van een raamwerk van een organisatie is zowel een vraagstuk van arbeidsverdeling als van coordinatie. Arbeidsverdeling = Het verdelen van de werkzaamheden in deeltaken die toegewezen worden aan personen of andere werkverbanden binnen een organisatie. Arbeidsverdeling heeft een verticale en een horizontale dimensie. Arbeidsverdeling in verticale richting = Taken worden bij elkaar gebracht die qua niveau hetzelfde zijn. Deze verticale differentiatie wordt bepaald door vier motieven (kosten-, bestuurs-, sociaal en maatschappelijk motief). (verticale differentiatie). Arbeidsverdeling in horizontale richting = Verschillende taken worden op elkaar afgestemd. In de eerste instantie worden samenhangende taken in functies van individuele personen ondergebracht (functionalisatie). Hierna worden deze individuele functies opnieuw samengevoegd in afdelingen (afdelingsvorming).
Ingezonden op 20-11-2012 - 2661x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!