Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
CALSCOLLEGE DUITS
› 1 Wie Licht Smeckt Woorden
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
CALSCOLLEGE DUITS
1 Wie Licht Smeckt Woorden
Jaar 4 (mavo/havo/vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
die Art (Arten) = de manier den ganzen Nachmittag = de hele middag die Stimme (Stimmen) = de stem nass = nat andauernd = voortdurend der Schulhof = het schoolplein der Angeber = de opschepper verlangen = eisen das Streichholz (Streichhölzer) = de lucifer der Strohhalm = het rietje quatschen (gequatscht) = kletsen das Loch (Löcher) = het gat die Eile = de haast das Luft = de lucht das Ziel = de bestemming, het doel blass = bleek das Taschenbuch (Taschenbücher) = de pocket kleben (geklebt) = plakken Pfenning = cent D-Mark = 50 cent gelegentlich = soms das Ereignis (Ereignisse) = de gebreurtenis schlecht gelaunt sein = slecht humeur hebben aus Versehen = per ongeluk der Geruch = de geur der Duft = de geur die Mülltonne = afvalbak, kliko bedeuten (bedeutet) = betekenen bald = gauw der Krach = het lawaai der Lärm = het lawaai ob = of weinen = huilen stattdessen = in plaats daarvan die Schaukel = de schommel etwas stimmt nicht = iets klopt niet meinen (gemeint) = bedoelen die Backe = de wang die Seele (Seelen) = de ziel plötzlich = plotseling reden (geredet) = praten außerdem = bovendien obwohl = hoewel streiten (gestritten) = ruzie maken der Schatten = de schaduw der Schweiß = het zweet schlimm = erg fähig sein = in staat zijn draußen = buiten sich leisten = permitteren bestimmt = zeker, bepaald Vorwürfe machen = verwijten der Wasserhahn = de waterkraan die Pfanne (Pfannen) = de pan die Bienen = de bijen unbedingt = beslist sauer = zuur, boos der Fluss (Flüsse) = de rivier die Wiese (Wiesen) = het weiland, grasveld leer = leeg die Pfütze (Pfützen) = de plas der Zettel (Zettel) = het briefje sofort = direct, meteen verschwinden (verschwunden) = verdwijnen das Pflaster = de pleister der Kellner = de bediening egal = maakt niet uit der Bügersteig = de stoep der Gehsteig = de stoep schwindlich = duizelig der Schnaps (Schnäpse) = de sterke drank die Beerdigung = de begrafenis das Klassentreffen = de reunie der Ausweis = de ID kaart trotzdem = desondanks köstlich = lekker der Wald (Wälder) = het bos die U-Bahn = de metro sich verlaufen = verdwalen der Aschenbecher = de asbak die Kneipe (Kneipen) = de kroeg die Kippe (Kippen) = de peuk der Rauch = de rook der Enkel = het kleinkind der Keks (Kekse) = het koekje Erbsen = erwten die Schulter (Schultern) = de schouder der Geldbeutel = de portomonee der Schmunk = de sieraad überqueren (überquert) = oversteken die Zunge = de tong das Tablett = het dienblad die Stelle = de plek die Gurke = de komkommer riechen (gerochen) = ruiken sich trauen = durven der Hauptbahnhof = het centraal station kapieren (kapiert) = snappen begegnen = ontmoeten, tegenkomen neulich = laatst einladen (eingeladen) = uitnodigen das Lokal = het restaurant die Wirtschaft = het restaurant verabreden = afspreken pennen = slapen wehtun = pijndoen kotzen (gekotzt) = kotsen die Drogen = de drugs allerdings = echter der Hubschrauber = de helicopter der Platten = de lekke band das Unternehmen = het bedrijf der Feigling = de lafaard die Silbe = de lettergreep heimlich = stiekem frech = brutaal stattfinden (stattgefunden) = plaatsvinden mir ist schlecht = ik ben misselijk die Autobahn (Autobehnen) = de snelweg der Bissen = de hap schlecken = likken keine Ahnung haben = geen idee hebben sich täuschen (getäuscht) = zich vergissen verarschen (verarscht) = in de maling nemen der Penner (Penner) = de zwerver hupen = toeteren sich einmischen = zich ermee bemoeien der Herd = het fornuis die Semmeln = het brootje das Brötchen = het brootje klauen (geklaut) = jatten der Pullover (Pullover) = de trui spüren (gespürt) = voelen der Nachbar (Nachbarn) = de buurman der Dreck = het vuilnis klappen (geklappt) = lukken verirrt = verdwaald die Wüste = de woestijn barfuß = op blote voeten der Vorhang (Vorhänge) = het gordijn der Korb (Körbe) = de mand die Dose (Dosen) = het blik der Föhn = de haardroger das Klo (Klos) = de WC die Wand (Wände) = de muur der Gürtel = de riem der Reißverschluss = de rits die Decke = het plafond die Spucke = de spuug der Schmetterling = de vlinder Gassi gehen = de hond uitlaten schmatzen = smakken der Kiefer = de kaak pfeifen (gepfiffen) = fluiten das Gegenteil = het tegenovergestelde das Handgelenk = de pols der Bierkasten (Bierkästen) = de krat bier schnarchen (geschnarcht) = snurken die Metzgerei = de slager Angst haben = bang zijn fies = gemeen das Fieber = de koorts der Frisör = de kapper das Feuerzeug = de aansteker
Ingezonden op 24-11-2012 - 821x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
25-11-2012
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!