Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Franconville, deel 1

1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15

Jaar 1 (havo/vwo)

étape = etappe, hoofdstuk
un = een
Qui est-ce? = Wie is dat?
qui = wie
est = is
ce = dit; dat
voici = hier is
il = hij
habite = woon; woont
rue = straat
des = van de
sept = zeven
garçons = jongens
c' = dit; dat
à = in
près de = bij (in de buurt van)
elle = zij
aussi = ook
de = van
Gascogne = Gascogne 
voilà = daar is
chez = bij (iemand thuis)
monsieur = meneer
je; j' = ik
moi = ik (met nadruk)
où? = waar?
en France = in Frankrijk
au Canada = in Canada
aux Pays-Bas = in Nederland
au Maroc = in Marokko
et = en
toi = jij (met nadruk)
tu habites = jij woont
deux = twee
Salut! = Hoi!
Bonjour! = Dag!
tu t'appelles = jij heet
tu = jij
comment = hoe
je m'appelle = ik heet
madame = mevrouw
oui = ja
ça va! = het gaat (goed)
pas mal = niet slecht
pas = niet
mal = slecht
merci = bedankt
trois = drie
le lendemain = de volgende dag
il recontre = hij ontmoet
dans l'escalier = op de trap
un escalier = een trap
il y a = er is; er zijn
dis = zeg 'ns; zeg eens
une salle de sports = een sportzaal
un terrain de foot = een voetbalveld
une piscine = een zwembad
un bowling = een bowlingbaan
un minigolf = een midgetgolf
ici = hier
dans = in
le quartier = de wijk; de buurt
non = nee
un café = een café
un tabac = een tabakszaak
un supermarché = een supermarkt
une école = een school
Ah bon! = Oh!
une église = een kerk
une boulangerie = een bakkerszaak
une pharmacie = een apotheek
Et puis = En verder?
un aéroport = een vliegveld
une plage = een strand
une mosqée = een moskee
ton = jouw
mon = mijn
une patinoire = een ijsbaan
un temple = een tempel
un musée = een museum
une épicerie = een kruidenierswinkel
rien = niets
quatre = vier
une famille = een familie
un copain = een vriend
marrant = grappig
là = daar, er
une photo = een foto
un père = een vader
une mère = een moeder
une sour = een zus
un frère = een broer
ma = mijn (v)
ça = dat
petit(e) = klein
elle s'appelle = zij heet
grand(e) = groot
il s'appelle = hij heet
tu as = jij hebt
j'ai = ik heb
Attends! = Wacht!
Regarde! = Kijk!
je suis = ik ben
casse-pieds = vervelend
comme = zoals
tu veux = jij wilt
un chewing-gum = een kauwgompje
mais = maar
un bonbon = een snoepje
mon = mijn (m)
un cousin = een neef
super = gaaf
écoutent = luisteren naar
un cd de rap = een cd met rapmuziek
un chanteur = een zanger
un groupe = een groep; een band
cool = cool
avec = met
un uncle = een oom
une tante = een tante
le = de; het
Electricité de France = een Frans elektriciteitbedrijf
Génial! = Geniaal!; Vet!
un grand-père = een grootvader
une grand-mère = een grootmoeder
une cousine = een nicht
bien = goed
c'est le chaos! = het is een chaos!
chez moi = bij mij thuis
chouette = leuk
cinq = vijf
devant = voor
encore = nog
entre = tussen
idiot = idioot
j'aime bien = ik vind het leuk
la chambre = de slaapkamer
la cuisine = de keuken
la fenêtre = het raam
la porte = de deur
la salle de bains = de badkamer
la salle à manger = de eetkamer
la télé = de tv
le bureau = het bureau
le couloir = de gang
le lit = het bed
le placard = de kast
tu aimes bien? = vind je het leuk?
tu sais = weet je
un appartement = een appartement
une entrée = een hal
à droite (de) = rechts (van)
à gauche (de) = links (van)
au revoir = tot ziens
bien sûr = natuurlijk
bleu = blauw
bon = goed
ça fait = dat is samen
ceci = dit
cela = dat
cinquante = vijftig
d`acord = oke
il aime = hij houdt van
je prends = ik neem
je voudrais = ik zou graag willen
la boîte a lettres = de brievenbus
la fille = het meisje
la piece = het muntstuk
la ville = de stad
la-bas = daarginds
le carte postale = een ansichtkaart
le centime = de cent
le centre = het centrum
le centre commercial = het winkelcentrum
le foot = het voetbal
le livre = het boek
le timbre = de postzegel
les bleus = de blauwen
na = apres
s`il vous plait = alsjeblieft
super! = gaaf!
un euro = een euro
un hôtel de ville = een stadhuis
voil = alsjeblieft als je iets krijgta fait = dat is samen
d`accord = oke
la boite a lettres = de brievenbus
la pièce = het muntstuk
là-bas = daarginds
après = na
voilá = alsjeblieft als je iets krijgt
quoi? = wat?
le tee-shirt = het T-shirt
il est à combien? = hoeveel kost het?
combien? = hoeveel
cher = duur
je le prends = ik neem hem
quelle taille? = welke maat?
pour = voor
toi = jou
alors = dan
voici = hier is, hier zijn
un = 1
deux = 2
trois = 3
quatre = 4
cinq = 5 
six = 6
sept = 7
huit = 8
neuf = 9
dix = 10
onze = 11
douze = 12
treize = 13
quatorze = 14
quinze = 15
seize = 16
dix-sept = 17 
dix-huit = 18
dix-neuf = 19
vingt = 20
tu es = jij bent
en quelle classe = in welke klas
quelle = welke
la classe = de klas
en cinquième = in de vijfde
tu vas = jij gaat
à = naar
le collège = de middelbare school (eerste 4 jaar)
au collège = naar de middelbare school
peut-être = misschien
vous y allez = jullie gaan erheen
y = erheen
vous allez = jullie gaan
à pied = te voet
tout près = vlakbij
le car scolaire = de schoolbus
le car = de bus
scolaire = school
le professeur = de leraar
ils sont = zij zijn
ils = zij (mannelijk meervoud)
elles = zij (vrouwelijk meervoud)
sympa = aardig
le prof d'anglais = de leraar engels
l'anglais = het engels
terrible = verschikkelijk
on part = we vertrekken
on = men
ensemble = samen
demain = morgen
un élève = een leerling
il va = hij gaat
la fois = de keer
la première fois = de eerste keer
nouveau = nieuw
nous sommes = wij zijn
vous = jullie u
vous êtes = jullie zijn u bent
être = zijn
lundi = maandag
il est = het is 
une heure = een uur
demi(e) = half
arriver = aankomen
dans la cour = op het schoolplein
la cour = het schoolplein
ça sonne = de bel gaat
entrer = naar binnen gaan 
d'abord = eerst
le secrétariat = het secretariaat
au secrétariat = bij het secretariaat
pardon = pardon
les autres = de andere
manger = eten
la cantine = de kantine
tu dois = je moet 
acheter = kopen
le ticket = het kaartje
le repas = de maaltijd
oú ça? = waar dan?
le sercrétaire = de secretaresse
jusqu'à = tot 
midi = twaalf uur
viens = kom
la journée = de dag
à = aan in naar op
à tijdstip = om
de à = van tot 
travailler = werken 
sur = op
un ordinateur = een computer
regarder = kijken
le film vidéo = de videofilm
le film = de film
parler = praten
le gymnase = de gymzaal
rentrer = naar huis gaan
minuit = twaalf uur
la nuit = de nacht
quelle heure est-il? = hoe laat is het?
tu fais = jij doet 
le soir = 's avonds
du = van de
le professeur principal = de mentor
donner = geven
son = zijn (boekje)
le carnet de correspondance = boekje voor berichten aan ouders
le carnet = het (notitie) boekje
l'emploi du temps = het lesrooster
la note = het cijfer
le message = het bericht
les parents = de ouders
le billet d'absence = het absentiebriefje
aimer = houden van
pas du tout = helemaal niet
détester = een hekel habben aan
la langue = de taal
les maths = de wiskunde
la techno = de techniek
adorer = dol zijn op
t'es = tu es (spreektaal)
exceptionnel = uitzonderlijk
tout = alles
faire = doen
l'allemand = het duits
le français = het frans
cher chère = beste (m en v)
amitiés = hartelijk groeten
mardi = dinsdag
mercredi = woensdag
jeudi = donderdag
vendredi = vrijdag
samedi = zaterdag
dimanche = zondag
on voudrait = we willen graag; wij willen graag
seul = alleen
trop = te
elle veut = zij wil
alors là = nou
au téléphone = aan de telefoon
tu fais quoi = wat doe je; wat doe jij
quoi = wat
surement = zeker
le train = de trein
la gare = het station
le nord = het noorden
trouver = vinden
au bout de = aan het einde
au = aan de
le bout = het eind
le quai = het perron
vers = naar
le métro = de metro
partout = overal
que = dat
immense = heel groot
on va = we gaan; wij gaan
à droite = rechtsaf
plus loin = verderop
maintenant = nu
à gauche = linksaf
le plan = de plattegrond
vous avez? = hebben jullie?
un carnet de métro = tien metrokaartjes
pas encore = nog niet
on y va = we gaan eropaf
le guichet = het loket
la dame = de dame
mademoiselle = juffrouw
le bureau de police = het politiebureau
elle connaît = zij kent
hier = gisteren
elle a rencontré = zij heeft ontmoet
rencontrer = ontmoeten
le touriste = de toerist
chercher = zoeken
simple = eenvoudig
vous prenez = u neemt
attendez = wacht
lentement = langzaam
vous voulez? = wilt u?
répéter = herhalen
puis = daarna
continuer = doorgaan
tout droit = rechtdoor
tu prends = je neemt; jij neemt
descent = uitstappen
changer = overstappen
un ami = een vriend
les frites = de patat
voir = zien
tiens! = kijk!
elle fait 300 mètres = hij is 300 meter hoog
haut = hoog
le mètre = de meter
ne...pas = niet
vrai = waar
une antenne = een antenne
la télévision = de televisie
monter = naar boven gaan
on voit = men ziet
la tour = de toren
en bas = beneden
dis donc = zeg 'ns
moderne = modern
vraiment = echt
moche = lelijk
la cathédrale = de kathedraal
magnifique = prachtig
le louvre = het louvre
qu'est-ce que c'est? /C'est quoi? = wat is dat?
la mosquée = de moskee
vieille /vieux = oud
belle /beau = mooi
noire /noir = zwart
monopoly = monopoly
samedi soir = zaterdagavond
le théâtre = de schouwburg
le concert = het concert
le centre culturel = het cultureel centrum
le coca = de cola
parler de = praten over
inviter = uitnodigen
une orange = een sinaasappel
jouer = spelen
se disputer = ruzie maken
avec lui = met hem
la musique = de muziek
il y va = hij gaat erheen
le soir = de avond
le chanteur = de zanger
super cool = te gek
chacun ses goûts = ieder zijn smaak
très = erg
eh bien ... = nou ...
tu connais = jij kent
le mois = de maand
ça m'endort = ik val er bij in slaap
le jus = het sap
elle a invité = zij heeft uitgenodigd
la semaine prochaine = volgende week
je préfère écouter ... = ik luister liever naar ...
et alors = nou en ?
la musique classique = de klassieke muziek
le jus d'orange = het sinaasappelsap
au lieu de ... = in plaats van
mettre la table = de tafel dekken
la table = de tafel
une assiette = een bord
le couteau = het mes
la fourchette = de vork
la cuillère = de lepel
le verre = het glas
la bouteille = de fles
le vin = de wijn
la carafe = de karaf
l'eau = het water
le bouquet = het boeket
la fleur = de bloem
au milieu = in het midden
parfait = perfect
le pain = het brood
on prend = wij nemen
un apéritif = een aperitief
l'alcool = de alcohol
maman = mama
le jus de fruits = het vruchtensap
le fruit = de vrucht
s'il te plaît = alsjeblieft
tu prends...? = neem je...?
mamy = oma
le bout = het stukje
le chèvre = de geitenkaas
la chèvre = de geit
le morceau = het stuk
le café = de koffie
sans = zonder
tu as raison = je hebt gelijk
tu viens? = kom je?
tu verras = je zult zien
le gramme = de gram
le kilo = de kilo
je ne comprends pas = ik begrijp het niet
la boisson = de drank
1 = un
2 = deux
3 = trois
4 = quatre
5 = cinq
6 = six
7 = sept
8 = huit
9 = neuf
10 = dix
11 = onze
12 = douze
13 = treize
14 = quatorze
15 = quinze
16 = seize
17 = dix-sept
18 = dix-huit
19 =dix-neuf
20 = vingt
21 = vingt et un
22 = vingt-deux
23 = vingt-trois
30 = trente
31 = trente et un
35 = trente-cinq
36 = trente-six
40 = quarante
41 = quarante et un
47 = quarante-sept
50 = cinquante
51 = cinquante et un
54 = cinquante-quatre
60 = soixante
69 = soixante-neuf
70 = soiante-dix
71 = soixante et onze
72 = soixante-douze
77 = soixante-dix-sept
80 = quatre-vingt
82 =quatre-vingt-deux
90 = quatre-vingt-dix
92 = quatre-vingt-douze
99 = quatre-vingt-dix-neuf
100 = cent

Ingezonden op 29-03-2008 - 6642x bekeken.
Waardering 7.8 (aantal stemmen: 37)

voting system
1
2
3
4
5

Beste mensen,

Dit is alles van het boek franconville de vocabulair + de plus.

Ik hoop dat ik het goed heb gedaan want ik ben er 2 uur mee bezig geweest.

Ik zelf heb er veel aan.

Laurens.

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Franconville, deel 1

1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15