Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Via Nova, deel 2

19 Herhaling alle werkwoorden 1-19

Jaar 3 (Gymnasium)

ambulare = wandelen
circumspectare = rondkijken
cogitare = denken
rogare = vragen
salutare = groeten; begroeten
stare = staan
vocare = roepen
sedere = zitten
videre = zien
quaerere = zoeken
dormire = slapen
nescire = niet weten
esse = zijn
clamare = roepen; schreeuwen
exspectare = wachten; wachten op
festinare = zich haasten
laborare = werken
parare = klaarmaken
portare = dragen
spectare = kijken; kijken naar
respondere = antwoorden
ridere = lachen
timere = bang zijn voor; vrezen
dicere = zeggen
discedere = weggaan; weggaan uit
ludere = spelen
ponere = neerzetten
audire = horen; luisteren
invenire = vinden
venire = komen
adesse = aanwezig zijn
delectare = bevallen; in de smaak vallen
habere = hebben
contendere ad = gaan naar; op weg zijn naar
currere = rennen
emere = kopen
surgere = opstaan
facere = maken; doen
laudare = prijzen
narrare = vertellen
oppugnare = belegeren
ardëre = branden
docëre = onderwijzen
ascendere = beklimmen; omhoog gaan
descendere = afdalen; naar beneden gaan
dicere = leren
scribere = schrijven
vincere = overwinnen
custodire = bewaken
scire = weten; kennen
incipere = beginnen
exclamare = uitroepen
cavëre = oppassen voor
iubëre = bevelen
manëre = blijven
pendëre = hangen
tacëre = zwijgen
terrëre = bang maken
accedere ad = gaan naar
bibere = drinken
consistere = gaan staan; blijven staan
desinere = ophouden
repetere = herhalen
advenire = aankomen
capere = pakken; nemen
cupere = willen; verlangen
posse = kunnen
aedificare = bouwen
servare = redden
temptare = proberen
vetare = verbieden
debere = moeten
retinere = vasthouden; tegenhouden
tenere = vasthouden
finire = beëindigen
incitare = aansporen
necare = doden
orare = bidden tot
pugnare = vechten
apparere = verschijnen
agere = doen
claudere = sluiten
gerere = dragen
intellegere = begrijpen
mittere = sturen; zenden
revenire = terugkomen
celebrare = vieren
nuntiare = aankondigen; berichten
vulnerare = verwonden
complere = vullen
addere = toevoegen
cadere = vallen
vendere = verkopen
vertere = draaien; wenden
abire = weggaan
convenire = bijeenkomen
fugere = vluchten
interficere = doden
appropinquare = naderen
dare = geven
recitare = voordragen
iacëre = liggen
praebëre = bieden; verschaffen
accidere = gebeuren
colligere = verzamelen
evadere = ontsnappen
gratias agere = dank betuigen; bedanken
ostendere = laten zien
promittere = beloven
proponere = voorstellen
reddere = teruggeven
reducere = terugbrengen
tradere = overhandigen
tragere = trekken
vivere = leven
deicere = naar beneden gooien
iacere = werpen; gooien
rapere = roven; meenemen
adiuvare = helpen
possidëre = bezitten
cognoscere = te weten komen; leren kennen
cognovi = weten; kennen
ducere = leiden; brengen
pervenire = aankomen
aspicere = kijken naar; aankijken
conspicere = zien
traicere = oversteken
desiderare = wensen
invitare = uitnodigen
mandare = opdragen
sacrificare = offeren
monëre = adviseren; waarschuwen
abducere (a/ab) = wegleiden; wegleiden van
canere = zingen
componere = samenstellen, bijeenzetten; bijeenzetten, samenstellen; ordenen, samenstellen; samenstellen, ordenen
deducere = begeleiden
procedere = voortgaan
protegere = beschermen
regere = besturen; regelen
relinquere = verlaten
tollere = optillen; opheffen
ire = gaan
accipere = ontvangen
reficere = herstellen
errare = dwalen
valere = waard zijn
accumbere = gaan aanliggen
constituere = besluiten
extrahere = uittrekken
diripere = plunderen
legere = lezen; verzamelen; kiezen
petere = zoeken; vragen; op weg gaan naar
resistere = zich verzetten
tribuere = geven
adire = gaan naar
perficere = voltooien
appellare = noemen; roepen 
lavare = wassen 
licet mihi = het is mij toegestaan 
miscere = mengen 
placet mihi = het bevalt mij 
accurrere = rennen naar; aan komen rennen
colere = bebouwen; zorgen voor; vereren
excipere = opvangen
exprimere = persen; uitdrukken
ferre = brengen; dragen
fundere = storten; gieten
peragere = doorbrengen
permittere = toestaan
premere = onder druk zetten; drukken
quaerere = zoeken; vragen
solvere = losmaken; betalen 
inscipere = bekijken
suscipere = op zich nemen 
movere = bewegen; in beweging brengen
adducere = brengen naar
adferre = brengen naar; aandragen
cedere = aan de kant gaan; gaan
considere = gaan zitten
decidere = neervallen
referre = terugbrengen 
tremere = trillen; schokken
visere = gaan zien; bezoeken
aperire = openen
perire = omkomen; sterven
redire = teruggaan
sentire = voelen; merken 
servire = dienen; slaaf zijn
superesse = nog in leven zijn; overleven 
iuvat me = ik vind het leuk
vexare = kwellen
volare = vliegen
exercere = oefenen
favere = begunstigen
merere = verdienen
patere = open staan;zich uitstrekken
iungere = verbinden
pergere = verder gaan
stenere = neerleggen;bedekken;uitspreiden
munire = versterken
conficere = afmaken
efficere = gedaan krijgen
malle = liever willen
nolle = niet willen
offere = aanbieden
perferre = overbrengen;volbrengen;verdragen
velle = willen
confirmare = verzekeren
constare = vast staan
credere(+dat) = geloven
valere = gezond zijn; waard zijn
putare = menen; vinden
occidere = doden
parcere+dat = sparen
parere = voortbrengen; verwerven
par = gelijk aan; opgewassen tegen
negare = weigeren; ontkennen; zeggen,dat niet
nocere+dat = schaden
memini(+gen) = ik herinner mij; ik herinner me
memorare = in herinnering roepen; vertellen
ignorare = niet weten; niet kennen
frangere = breken
gaudere = blij zijn
graviter ferre = erg vinden; het ernstig opnemen
errare = dwalen; zich vergissen; vergissen
decidere = afhakken
convocare = bijeenroepen
dubitare = twijfelen
expugnare = veroveren
servare = redden; bewaren
apparere = verschijnen; blijken; duidelijk zijn
augere = vergroten
debere = moeten; verschuldigd zijn
florere = bloeien
sustinere = omhooghouden; uithouden; omhoog houden; uit houden
caedere = doden
cogere = dwingen
crescere = groeien
depellere = verdrijven
incendere = in brand steken; aanvuren
instruere = opstellen
invadere = binnenvallen; aanvallen; binnen vallen
offendere = beledigen; stoten tegen
opprimere = overweldigen; onderdrukken
statuere = besluiten
administrare = regelen; besturen
curare = zorgen voor; verzorgen
sperare = hopen
detinere = vasthouden; tegenhouden
parere = gehoorzamen
solere = gewend zijn; gewoon zijn
cernere = onderscheiden; zien
decernere = besluiten
deponere = neerleggen
imponere = plaatsen in; plaatsen op
reddere = teruggeven; maken; maken tot
impedire = belemmeren
recipere = ontvangen
abesse = afwezig zijn
auferre = wegbrengen; weghalen
praeferre = de voorkeur geven aan
proferre = naar voren brengen
subire = op zich nemen
committere = toevertrouwen
consulere = raadplegen
recusare = weigeren
audere = durven
conferre = bijeenbrengen
constuere = bouwen
destruere = afbreken
confidere (+ dat) = vertrouwen op
censere = menen, oordelen
bellum inferre (+dat) = oorlog (gaan) voeren tegen
obtinere = in bezig krijgen; in bezit hebben; in bezit houden
dedere = overgeven, overhandigen
contemnere = verachten, minachten
coepi (pf) = ik ben begonnen, ik begon
lacessere = uitdagen
desperare = wanhopen
delere = verwoesten
aufugere = wegvluchten
circumvenire = omsingelen
inferre = binnenbrengen

Ingezonden op 30-03-2008 - 1946x bekeken.
Waardering 8 (aantal stemmen: 7)

voting system
1
2
3
4
5

Even een snelle herhaling van al die irritant op elkaar lijkend werkwoorden...

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Via Nova, deel 2

19 Herhaling alle werkwoorden 1-19