Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Organisatie en Managment
› 489 Alles
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Organisatie en Managment
, deel 1
489 Alles
Jaar 1
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Achterstand inhalen = Het resultaat van de samenwerking is gericht op het versterken van de concurrentiepositie in een kernactiviteit. Dit is een offensieve strategie. De onderneming is in de kernactiviteit geen marktleider. Concurrentievermogen = De kracht van een organisatie om vaardigheden te ontwikkelen, die de basis vormen voor de ontwikkeling van nieuwe generaties producten. Filiaalbedrijf = Een detailhandelsbedrijf waarbij alle winkelvestigingen eigendom zijn. Franchising = Hierbij spreken we van een franchisegever en franchisenemer (de winkelier). De franchisenemer is via een contract strikt gebonden aan uniforme richtlijnen die betrekking hebben op winkelinrichting, inkoop, verkoopbevordering en marketing, prijs- en assortimentspolitiek. De franchisenemer betaald in ruil een fee aan de franchisegever. Franchisenemers en -gevers blijven zelfstandige ondernemingen. Fusie = Hierbij gaan twee gelijkwaardige ondernemingen samen, waarbij deze hun volledige economische en juridische zelfstandigheid verliezen en waarbij de partners in overleg uitmaken wat de doeleinden van de samenwerking en de wijze van realisatie ervan zullen zijn. Handhaven = Het resultaat van de samenwerking heeft geen betrekking op de kernactiviteit van de marktleider. De onderneming is in de activiteit wel marktleider. Dit is een defensieve strategie. Herstructureren = Het resultaat van de samenwerking is gericht op het versterken van een niet-kernactiviteit. De herstructurering kan zover gaan dat deze activiteit op termijn wordt afgestoten. De onderneming heeft geen leidende positie in de activiteit. Inkoopcombinatie = Een organisatie waarbij detaillisten uit eenzelfde branche zich hebben aangesloten om door samenbundeling een aantal voordelen te verkrijgen. Internationale strategie = Hierbij is ook sprake van een centrale strategie, maar kunnen er wel lokale verschillen bestaan. Joint venture = Als twee of meer ondernemingen op basis van min of meer gelijkwaardigheid en onder inbreng van management een gezamenlijke dochteronderneming oprichten om gezamenlijke bepaalde activiteiten te ontplooien. Licentie = Hierbij geeft een onderneming een andere onderneming recht om tegen een bepaalde vergoeding haar producten te maken. Multinationale strategie = De internationale bedrijfsonderdelen zijn bij deze vorm autonoom. NMa = De Nederlandse Mededingingsautoriteit handhaaft het verbod op kartels of misbruik van een economische machtspositie en toetst fusies en overnamen. De NMa werkt aan effectieve concurrentie die ten goede komt aan de consument en het bedrijfsleven. Offshoring = Het grensoverschrijdend verplaatsen van activiteiten. Organisatorisch netwerk = Een cluster van afhankelijke organisaties die zich op enigerlei wijze gebundeld hebben om als collectiviteit een bepaald doel te bereiken. Overname = Hiervan is er sprake als een onderneming zich volledig en eenzijdig moet schikken naar de doelstellingen en plannen van de partner. Publiek- private samenwerking = Een samenwerkingsverband tussen overheid en bedrijfsleven. Dit kan op tal van gebieden plaatsvinden. Strategische alliantie = Hiervan is er sprake als twee of meer ondernemingen op basis van een overeenkomst samenwerken. Synergie = Hiervan is er sprake als organisaties elkaar aanvullen of versterken, doordat bijv. deskundigheid wordt gebundeld (1+3 effect). Transnationale strategie = Hierbij wordt gekozen voor een duidelijke, wereldwijde integratie van de bedrijfsonderdelen, waardoor wereldwijde efficiency kan worden behaald. Uitbesteden = Dit is het afstoten van bepaalde activiteiten naar andere ondernemingen. Verdedigen = Het resultaat van de samenwerking ligt op het beschermen van de concurrentiepositie van de kernactiviteit van de marktleider. Het is een defensieve strategie. Vrijwillig filiaalbedrijf = Een onder een eenheidsnaam werkende centraal geleide organisatie bestaande uit een of meer gelijksoortige detailhandelsondernemingen, waarbij eigendom en exploitatie in handen van de afzonderlijke deelnemers blijven. Wereldwijde strategie = Hierbij wordt een centrale strategie binnen alle landen/regio's geimplementeerd. Doelen samenwerkingsverbanden = Het verminderen van de concurrentie, het spreiden van risico's, het samenwerken op specifieke ondernemingsgebieden of het wegnemen van specifieke barrieres. Samenwerkingsverband vaak gebaseerd op = Het uitwisselen en samen ontwikkelen van kennis, een kennisvoorsprong is een goede basis voor een krachtige concurrentiepositie. Samenwerkingsverbanden zijn = Strategische alliantie, organisatorisch netwerk, joint-venture, overname, fusie, outsourcing, licentievorm en franchising. Fasen internationalisering ondernemingen = Fase van export- en/of importgerichtheid, fase van vertegenwoordiging, fase van het aangaan van een samenwerkingsverband. Basisvormen internationaal organiseren = Multinationale strategie, transnationale strategie, wereldwijde strategie, internationale strategie. Combinatie twee dimensies = De mate van lokale differentiatie (laag of hoog) en de mate van wereldwijde integratie van de activiteiten (laag of hoog). Motieven voor samenwerking = Offensief (achterstand inhalen, herstructureren) of defensief (verdedigen, handhaven). Redenen om samenwerkingsverband aan te gaan = Kostengericht, positioneringsgericht, op leren gerichte samenwerking. Bij beoordeling succes van samenwerkingsverband = Wordt er gekeken naar het opgebouwde concurrentievermogen. Dit is de kracht van een organisatie om vaardigheden te ontwikkelen die de basis vormen voor de ontwikkeling van nieuwe generaties producten. Redenen voor samenwerking tussen concurrenten = Een zelfstandige productontwikkeling is onbetaalbaar, een penetratie op nieuwe markten wordt mogelijk gemaakt, de productie efficiency en de kwaliteitsbewaking wordt vergroot/verbeterd. Samenwerking tussen niet-concurrenten = In de detailhandel, publieprivatie samenwerking en uitbesteding. Fusies en overnames = Hebben goedkeuring nodig van de NMa. Het NMa is gebaseerd op het Europese mededingingsrecht. Er moet veel nadruk worden gelegd op de fase na de fusie, de implementatie. Bedrijfsproces = Een geordende bundeling van menselijke activiteiten in relatie tot de productie van goederen en/of diensten. Beheersingsactiviteiten = Het doelgericht laten verlopen van bedrijfsprocessen. Besturing van organisaties = Het leiden van een organisatie naar de gestelde doelen. Bestuurlijke processen = Alle activiteiten die voor een belangrijk deel richting geven aan de primaire en secundaire processen, en de organisatie richten op de gestelde organisatiedoelen. Bestuursniveaus = De verschillende hierarchische lagen in een organisatie. Competentie management = Het vertalen van de (kern)competenties van de organisatie naar de benodigde kennis, vaardigheden en attitude van medewerkers. Op basis van de beschreven competenties an richting gegeven worden aan het ontwikkelen, beoordelen en belonen van medewerkers. Corporate governance = Wordt omschreven als het stelsel waarmee ondernemingen worden bestuurd en beheerd, waarbij transparantie en verantwoording worden gezien als de belangrijkste kenmerken van een goede verantwoording. Het staat voor 'behoorlijk bestuur', ondernemingsbestuur dat in politiek, sociaal, economisch en ethisch opzicht verantwoorde keuzes maakt. Hierarchie = Bij de verdeling van taken over verschillende personen ontstaat een scheiding tussen leiding en uitvoering. Hierdoor ontstaat rangorde in de organisatie. Human Resource management = Het geheel van normen en waarden met betrekking tot werkende mensen en een vertaling daarvan naar uitgangspunten, technieken en methoden die gericht zijn op de benutting van menselijke kwaliteiten in het kader van het realiseren van organisatiedoelen. Integrale kwaliteitszorg/Total Quality Management = Een systeem dat tot doel heeft de processen in een organisatie die invloed hebben op de kwaliteit van het product, zodanig te beheersen dat het product de gewenste kwaliteit heeft tegen minimale kosten. Integrale kwaliteitszorg integreert en stuurt alle activiteiten en beslissingen die van invloed zijn op de kwaliteit, ongeacht waar of door wie in de organisatie ze worden uitgevoerd of genomen. Kennismanagement = Is gericht op het realiseren van een hoog rendement vande productiefactor kennis. Het gaat hierbij zowel om leerrendement als financieel rendement. De centrale vraag is hoe we kennis kunnen vernieuwen, distribueren en benutten ten behoeve van het scheppen van een nieuw concurrentievoordeel. Kern bedrijfsproces = Een groep van aan elkaar gekoppelde activiteiten, die waarde toevoegen voor de afnemer. Kwaliteitszorg = Aspect van de totale managementfunctie dat het kwaliteitsbeleid bepaalt en ten uitvoer brengt. Logistiek management = Het besturen en beheersen van de goederen- en/of dienstenstroom en de daarbijbehorende informatievoorziening in de bedrijfskolom. Maatschappelijk verantwoord ondernemen = Ondernemen waarbij het bestaansrecht niet alleen gezien wordt in het kader van het maken van winst of winstmaximalisatie, maar als een samenspel van economische, ecologische en sociale factoren. Management by exception = Aan de uitvoerende functionaris zijn specifieke beslissingsbevoegdheden overgedragen, die hem in de gelegenheid stellen het proces aan te passen of bij te sturen binnen afgesproken grenzen. Wanneer er echter sprake is dat de afgesproken grens overschreden wordt en er een uitzonderingssituatie (exception) ontstaat, wordt de hogere functionaris van het probleem op de hoogte gebracht. Management by objectives = Een wijze van leidinggeven waarbij de chef met zijn ondergeschikten in onderling overleg de doelstellingen voor de komende periode vaststelt en formuleert welke resultaten hierbij aan het einde van de periode gehaald moeten zijn. Management development = Proces van planmatige en systematische afstemming tussen de belangen van de organisatie en die van de medewerkers. Netwerkplanning = Techniek die inzicht geeft in de relaties tussen verschillende activiteiten vinnen een project. Het doel hiervan is inzicht krijgen in de doorlooptijd van een project, waardoor een betere beheersing mogelijk wordt. 'One tier'-systeem = Een systeem waarbij geen sprake is van een strikte scheiding tussen besturing en toezicht (Angelsaksisch model). Primaire activiteiten = Activiteiten die rechtstreeks waarde toevoegen aan producten. Primaire processen = Alle activiteiten die rechtstreeks bijdragen aan het tot stand komen van het product. Projectplanning = Methode waarbij mensen die op verschillende plekken in de organisatie werkzaam zijn, op een tijdelijke basis bij elkaar worden gezet om oplossingen voor bepaalde problemen aan te dragen. Risicomanagement = Het beheersen van statische risico's binnen organisaties. Doel is dat de organisatie bij het realiseren van haar doelstellingen niet door statische risico's en de gevolgen daarvan wordt gestoord. Secundaire activiteiten = Activiteiten die voorwaardescheppend zijn ten behoeve van de primaire processen; ze voegen daarom alleen indirect waarde toe aan producten. Secundaire processen = Alle activiteiten die worden uitgevoerd om bepaalde productiefactoren in stand te houden. 'Two-tier'-systeem = Een systeem waarbij een strikte scheiding aanwezig is tussen besturing van een organisatie en het toezicht erop (Rijnlands model). Unitmanagement = Management die gericht is op het decentraliseren van het ondernemerschap binnen organisaties. Value Chain = Waardeketen van een product die bestaat uit alle activiteiten die verricht moeten worden om een product te kunnen aanbieden. De value chain geeft aan welke toegevoegde waarde de verschillende organisatorische onderdelen hebben voor de gehele organisatie. Afgeplatte organisatie = Een organisatie waarbij het aantal management niveaus is gereduceerd. Arbeidsverdeling = Het verdelen van de werkzaamheden en taken, die toegewezen worden aan personen of andere werkverbanden in een organisatie, zoals afdelingen. Bevoegdheid = Het recht om beslissingen te nemen, die voor het uitvoeren van een taak nodig zijn. Centralisatie = De beslissingsbevoegdheden zijn geconcentreerd op 1 plaats, meestal de top. Clusterorganisatie = Een organisatievorm waarbij een teamstructuur centraal staat. Communicatie = Alle activiteiten waardoor informatie wordt overgebracht naar andere mensen. Het gaat hierbij om de uitwisseling van gegevens, feiten, gedachten en gevoelens. Communicatiematrix = In een communicatiematrix wordt per interne en externe doelgroep aangegeven welke communicatiemiddelen worden ingezet, wie de 'zenders' zijn en hoe de planning verloopt. Configuratiebenadering = Het in elkaar schuiven van organisatie-eigenschappen als organisatieleden, coordinatiemechanismen, ontwerpparameters en situationele factoren. Contingentie- of situationele factoren = Factoren die de keuze beinvloeden van de organisatiedelen, coordinatiemechanismen en ontwerpparameters, en die hier ook zelf weer door worden beinvloed. De organisatiestructuur is afhankelijk van van het technische systeem, de omgevingskenmerken van de organisatie en de leeftijd en omvang van de organisatie. Coordinatiemechanismen = Het aanwezige werk moet worden verdeeld onder de werknemers en de werkzaamheden moeten worden afgestemd. Dit om te zorgen dat de werkzaamheden efficient en effectief worden uitgevoerd. Decentralisatie = De beslissingebevoegdheden zijn verdeeld over meer plaatsen, ook lager in de organisatie. Delegeren = Wanneer taken met de daarbij benodigde bevoegdheden en verantwoordelijkheden worden overgedragen. Divisieorganisatie = Organisatievorm waarbij de bedrijfsactiviteiten gegroepeerd worden rond een aantal aanverwante producten/markten en ondergebracht in divisies. Functionele indeling = Arbeidsverdeling die gericht is op de opeenvolging van bewerkingsprocessen, onafhankelijk van het product dat gemaakt wordt. Horizontale organisatie = Een organisatie die ontworpen wordt op basis van het optimaliseren van activiteiten tussen afdelingen. Deze organisatievorm wordt ook wel workfloworganisatie genoemd. Informele organisatie = Alle niet tot de formele organisatie behorende taakverdelingen en relaties. Interne differentiatie = De te verrichten werkzaamheden worden gegroepeerd op basis van gelijksoortigheid F(unctionele)-indeling. Interne specialisatie = De te verrichten werkzaamheden worden gegroepeerd op basis van eindresultaat P(roduct)-indeling; M(arkt)-indeling en G(eografische)- indeling. Lijnorganisatie = De bevelvoering vindt uitsluitend plaats via verticale weg, en er is sprake van strikt hierarchische verhoudingen tussen leider en ondergeschikte. Lijn-staforganisatie = Leidinggevenden in een lijnorganisatie worden bijgestaan door medewerkers met specialistische kennis en deskundigheid, zogenoemde staffunctionarissen. De beslissingsbevoegdheid blijft liggen bij de lijnfunctionarissen, die ook verantwoordelijk zijn voor de besluitvoeringen. Linking-pin-structuur = Een overlegstructuur met overlappende groepen. De linking pin is hierbij de leider of verbindingsschakel van een groep die de besluitvorming op een hoger niveau kan beinvloeden. De verbinding kan horizontaal, verticaal of diagonaal zijn. Matrixorganisatie = Het uitgangspunt voor deze organisatie is de lijn- of de lijn-staforganisatie. Naast de afdelingshoofden zijn er projectleiders die verantwoordelijk zijn voor de projectuitvoering. Dit betekent dat de medewerker met twee leiders te maken heeft aan wie verantwoording moet worden afgelegd. In een matrixorganisatie is altijd sprake van meerhoofdig zeggenschap. Mechanisch organisatiemodel = De organisatie functioneert op basis van rationele en praktisch haalbare overwegingen, de organisatie heeft in zijn opbouw en functioneren veel weg van een machine. Vooral de technische en economische efficiency staan hierbij centraal. Omspanningsvermogen = Het aantal ondergeschikten waaraan een leider effectief leiding kan geven. Ontwerpparameters = Zijn bepalende voor de arbeidsverdeling in een organisatie: functiespecificatie, omvang van afdelingen of groepen, centralisatie of decentralisatie en formalisering van het gedrag. Organieke structuur = De verdeling van alle werkzaamheden over verschillende functies en vervolgens over organen waarbinnen bepaalde (groepen) functies worden vervuld. Organisatieschema = Geeft een vereenvoudigde, schematische voorstelling van de wijze waarop formeel taken verdeeld zijn over personen en/of afdelingen en hoe gezagsverhoudingen liggen tussen personen en/of afdelingen. Organisatiestructuur = De manier waarop taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden in een organisatie zijn verdeeld en vastgelegd. Organistisch organisatiemodel = De organisatie functioneert op basis van sociale behoeften van de organisatieleden, de organisatie heeft in zijn opbouw en functioneren veel weg van een levend orgaan. In dit stelsel staat het functioneren van de organisatieleden centraal. Personele structuur = Heeft betrekking op de mensen in de organisatie zelf, Bij het vaststellen van de personele structuur wordt aandacht besteed aan hierarchische verhoudingen, bevoegdheden, personele bezetting en communicatie. Spandiepte = Het aantal niveaus waaraan (in)direct leiding wordt gegeven. Het gaat hier om de mate waarin de wil van de leider tot de laagste organisatieniveaus doordringt (ook wel depth of control genoemd). Spanwijdte = Het aantal ondergeschikten aan wie een leider leidinggeeft (ook wel spanbreedte of span of control genoemd). Structurering = Het ontwerpen van een organisatiestructuur, waarbinnen mensen en middelen worden afgestemd op de te bereiken doelstellingen van de organisatie. Getracht wordt een optimale oplossing te vinden voor zowel de externe als interne afstemming. Taakroulatie = Medewerkers wisselen onderling taken uit. Taakverrijking = Elementen van een kwalitatief hoger niveau worden aan de taak toegevoegd. Taakverruiming = Elementen van een kwalitatief gelijk niveau worden aan de taak toegevoegd, zodat een meer compleet takenpakket gevormd wordt. Uitvoerende kern = Aan de basis van de organisatie wordt werk verricht dat direct is gerelateerd aan de productie van goederen en diensten, de zogenoemde bedrijfsprocessen. Mitzberg spreekt van de uitvoerende kern. Verantwoordelijkheid = Zowel morele verplichting om een taak naar beste vermogen uit te voeren, als de plicht om over de uitvoering van de taak te rapporteren. Verticale differentiatie = In het geheel van werkzaamheden in een organisatie wordt een aantal niveaus onderscheiden. Dit komt voort uit kostenoverwegingen: bepaalde werkzaamheden worden overgedragen aan een lager hierarchisch niveau. Virtuele organisatie = Een organisatievorm waarbij internet en andere technologieen worden toegepast met als doel mensen met elkaar te laten communiceren, overleggen, leren en informatie uit te wisselen, zonder dat ze noodzakelijkerwijs samen hoeven te komen op een fysieke locatie. Deze organisatievorm wordt ook wel 'grenzeloze onderneming' genoemd. Werkstructurering = Het bewust rekening houden met technische, economische en sociale aspecten van het werken in een organisatie of een afdeling. Zuivere projectorganisatie = Het uitgangspunt voor dit organisatiestelsel is de lijn- of de lijn-staforganisatie. Indien de projectleiding beschikt over alle bevoegdheden die noodzakelijk zijn om de projecten te beheersen, is er sprake van een theoretisch zuivere projectorganisatie. Een ander kenmerk is dat de organisatie wordt opgesplitst in verschillende afdelingen ofwel 'pools'. Ontwerpen van een organisatiestructuur = Door structurering, mensen en middelen worden afgestemd op de te bereiken doelstellingen van een organisatie. Rollen bij ontwerpen organisatiestructuur = Organiek en personeel. Raamwerk = Het ontwerpen van een raamwerk van een organisatie is zowel een vraagstuk van arbeidsverdeling als van coordinatie. Arbeidsverdeling = Het verdelen van de werkzaamheden in deeltaken die toegewezen worden aan personen of andere werkverbanden binnen een organisatie. Arbeidsverdeling heeft een verticale en een horizontale dimensie. Arbeidsverdeling in verticale richting = Taken worden bij elkaar gebracht die qua niveau hetzelfde zijn. Deze verticale differentiatie wordt bepaald door vier motieven (kosten-, bestuurs-, sociaal en maatschappelijk motief). (verticale differentiatie). Arbeidsverdeling in horizontale richting = Verschillende taken worden op elkaar afgestemd. In de eerste instantie worden samenhangende taken in functies van individuele personen ondergebracht (functionalisatie). Hierna worden deze individuele functies opnieuw samengevoegd in afdelingen (afdelingsvorming).
Ingezonden op 18-12-2012 - 1922x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!