Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Team Deutsch

18 Foutloos

Jaar 3 (vwo)

49.
Familie, Feste, Feiern = familie (gezin), feesten, vieren
die Feier, die Feiern = het feest; de plechtigheid
der Karneval, die Karnevale = het carnaval { 1 }
der Fasching, die Faschinge = het carnaval { 2 } { (Süddt,Österr) }
die Verkleidung, die Verkleidungen = de verkleedpartij
das Osterei, die Ostereier = het paasei
der Osterhase, die Osterhasen = de paashaas
verstecken (hat versteckt) = verstoppen
an/zu Ostern versteckt man Ostereier im Garten = met Pasen verstop je paaseieren in de tuin
die Hochzeit, die Hochzeiten = de bruiloft
das Brautpaar, die Brautpaare = het bruidspaar
der Glückwunsch, die Glückwünsche = de gelukwens, felicitatie
froh = vrolijk, blij
frohe Weihnachten! = Zalig, vrolijk kerstfeest!
frohe Ostern! = Zalig, vrolijk paasfeest!
herrlich = heerlijk
51.
Familienfeste = familiefeesten
besonders = in het bijzonder; heel erg
ich mag Weihnachten besonders = ik houd veel van het kerstfeest
die Vorbereitung, die Vorbereitungen = de voorbereiding
die Tradition, die Traditionen = de traditie
die Stimmung, die Stimmungen = de stemming
feierlich = feestelijk, plechtig
weihnachtlich = kerst-; in de kerstsfeer
schmücken (hat geschmückt) = versieren
das Plätzchen, die Plätzchen = het koekje
der Weihnachtsmarkt, die Weihnachtsmärkte = de kerstmarkt
der Weihnachtsbaum, die Weihnachtsbäume = de kerstboom
die Lichterkette, die Lichterketten = ketting van lichtjes
das Feuerwerk, die Feuerwerke = het vuurwerk
die Kerze, die Kerzen = de kaars
brennen (brannte, hat gebrannt) = branden
zusammenkommen (ist zusammengekommen) = samenkomen
verschenken (hat verschenkt) = (weg)geven, cadeau doen
sich ärgern über +A (hat sich geärgert) = zich ergeren
zuwerfen (er wirft, hat mir es zugeworfen) +D +A = gooien naar
rufen (hat gerufen) = roepen
stattfinden (hat stattgefunden) = plaatsvinden
zuschauen (hat zugeschaut) = kijken naar
der Zuschauer, die Zuschauer = de toeschouwer
die Zuschauerin, die Zuschauerinnen = de toeschouwster
es geht rund = er is veel te doen
sich (D) Sorgen machen (gemacht) = zich zorgen maken
meine Eltern machen sich Sorgen = mijn ouders maken zich zorgen
ich mache mir Sorgen = ik maak me zorgen
der Umzug, die Umzüge = de optocht
der Rosenmontag, die Rosenmontage = carnevalsmaandag
der Narr, die Narren = de nar, grapjas
die Süßigkeit, die Süßigkeiten = de zoetigheid
der Wagen, die Wagen = de wagen; auto
verkleidet = verkleed
die Narren sind verkleidet = de narren zijn verkleed
unterwegs = onderweg
streiten (streitet, hat gestritten) = ruzie maken
spontan = spontaan
wenn = wanneer, als, indien { (voegwrd) }
ich bin froh, wenn wir nicht streiten = ik ben blij als we geen ruzie maken
53.
auf der Hochzeit = op de bruiloft
die Trauung, die Trauungen = de huwelijksvoltrekking
die Braut, die Bräute = de bruid
der Bräutigam, die Bräutigame = de bruidegom
das Blumenkind, die Blumenkinder = het bruidsmeisje
der Pfarrer, die Pfarrer = de geestelijke (dominee, pastoor)
der/die Verwandte, die Verwandten = het familielid
verwandt = verwant
die Urgroßeltern = de overgrootouders { (Pl) }
die Urgroßmutter, die Urgroßmütter = de overgrootmoeder
der Urgroßvater, die Urgroßväter = de overgrootvader
die Schwiegereltern = de schoonouders { (Pl) }
die Schwiegermutter, die Schwiegermütter = de schoonmoeder
der Schwiegervater, die Schwiegerväter = de schoonvader
die Schwiegertochter, die Schwiegertöchter = de schoondochter
der Schwiegersohn, die Schwiegersöhne = de schoonzoon
die Tochter, die Töchter = de dochter
der Sohn, die Söhne = de zoon
der Cousin, die Cousins = de neef { (zoon van oom/tante) }
die Kusine, die Kusinen = de nicht { (dochter v. oom/tante) }
der Schwager, die Schwager = de zwager
die Schwägerin, die Schwägerinnen = de schoonzus
die Nichte, die Nichten = de nicht { (dochter van broer/zus) }
der Neffe, die Neffen = de neef { (zoon v. broer/zus) }
der Mann, die Männer = de man
die Frau, die Frauen = de vrouw
wissen (weiß, wusste, hat gewusst) = weten
wegrennen (rennt, ist gerannt) = wegrennen
schnarchen (hat geschnarcht) = snurken
übrigens = overigens
vorstellen (hat vorgestellt) +D +A = voorstellen
ich möchte dir meinen Cousin vorstellen = ik wil je mijn neef voorstellen
55.
Geschwister & Co = Broers en zussen & co
die Rolle, die Rollen = de rol
die Geburt, die Geburten = de geboorte
der/die Älteste, die Ältesten = de oudste
der/die Jüngste, die Jüngsten = de jongste
das Sandwichkind, die Sandwichkinder = het sandwichkind { (2e v.d. 3) }
der Chef, die Chefs = de chef
das Gefühl, die Gefühle = het gevoel
der Mittelpunkt, die Mittelpunkte = het middelpunt
im Mittelpunkt stehen (steht, hat gestanden) = in het middelpunt staan
wegnehmen (nimmt, hat genommen) = wegnemen
verwöhnen (hat verwöhnt) = verwennen
sich nichts d(a)raus machen = zich niets ervan aantrekken
Mach dir nichts draus! = Trek je er niets van aan!
es jemandem recht machen (gemacht) = het goed doen voor iemand
ich muss es allen recht machen = ik moet het voor iedereen goed doen
das macht nichts = dat geeft niets
jemand = iemand
niemand = niemand
immer = altijd, immer
die Großfamilie, die Großfamilien = het gezin met meer dan 2 generaties
die Situation, die Situationen = de situatie
der Vorteil, die Vorteile = het voordeel
der Nachteil, die Nachteile = het nadeel
nerven (hat genervt) = op de zenuwen werken
mein kleiner Bruder nervt mich = mijn kleine broertje irriteert mij
manchmal = soms

Ingezonden op 17-01-2013 - 3452x bekeken.
Waardering 10 (aantal stemmen: 4)

voting system
1
2
3
4
5

Nou, als er tóch fouten in zitten, meld me dan alsjeblieft welke

Let bij carnaval op de 1 en 2 tussen {}, of op dat "(Süddt,Österr)"-gedeelte, als je maar het verschil ziet

Succes met leren

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Team Deutsch

18 Foutloos