Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Lingua Latina

20 Alle woordjes les 1 t/m 20

Jaar 3 (Gymnasium)

ave = gegroet; hallo
populus = volk
clamat = (hij) roept; (hij) schreeuwt
et = en; ook
valde = zeer
gaudet = (hij) verheugt zich; (hij) is blij
nam = want; namelijk
modo = zojuist; juist
imperator = veldheer; keizer
intrat = (hij) komt binnen; (hij) gaat binnen
consul = consul
tribunus = tribuun
pater = vader
nunc = nu
turba = menigte
non = niet
tacet = (hij) zwijgt
audit = (hij) luistert; (hij) hoort
tum = dan; vervolgens
iterum = weer; opnieuw
venit = (hij) komt
ecce = kijk!
simulacrum = beeld
plaudit = (hij) klapt in zijn handen; (hij) applaudisseert
amat = (hij) is verliefd; (hij) houdt van 
enim = namelijk; immers
ibi = daar
sedet = (hij) zit
ridet = (hij) lacht
spectaculum = schouwspel
placet = (hij) bevalt; (hij) valt in de smaak
forum = forum; markt(plein)
Romanus = Romein; Romeins
vocare = roepen
amica = vriendin
amicus = vriend
via = straat; weg
latus = breed
autem = maar; echter
cur = waarom
nihil = niets
dicere = zeggen
rogare = vragen
laetus = blij; vrolijk
esse = zijn
respondere = antwoorden
novus = nieuw
serva = slavin
semper = altijd; steeds
nemo = niemand
gen. nemo = neminis
docere = onderwijzen
dubitare = aarzelen
iam = al; reeds
non iam = niet meer; niet langer
magistra = lerares
bonus = goed
templum = tempel
altus = hoog
multus = veel
sunt = zij zijn
servus = slaaf
stare = staan
senator = senator
clarus = beroemd
etiam = ook
amare = verliefd zijn (op); houden van
clamare = roepen; schreeuwen
intrare = binnenkomen; binnengaan
docere = onderwzwijzen
gaudere = zich verheugen; blij zijn
placere = bevallen; in de smaak vallen
ridere = lachen (om)
sedere = zitten
tacere = zwijgen
audire = horen; luisteren (naar)
venire = komen
plaudere = in de handen klappen; applaudisseren
 
salve = hallo!
quid? = wat?
agere = doen
ut = zoals
videre = zien
studere = studeren
legere = lezen
dum = terwijl
homo = mens; man
doctus = geleerd; knap
solere = gewoon zijn; gewent zijn
iuvat = het is leuk; het is prettig
itaque = daarom; dus
tu / te = jij / jouw
ludere = spelen
certe = zeker; beslist
hic = hier
salvete = hallo!
licet = het is mogelijk
quod = omdat
hodie = vandaag
tot = zoveel
petere = gaan naar
pauci = weinig; weinigen
num? = toch niet?; soms?
timere = bang zijn (voor); vrezen
cavere = oppassen; uitkijken
neque = en niet; ook niet
ubi = waar
vita = leven
circus = circus; renbaan
saepe = vaak; dikwijls
laudare = prijzen
deliberare = nadenken (over)
quantus = hoe/wat groot; hoe/wat veel
quot = hoe/wat veel
aedificium = gebouw
vicus = steeg; straatje
clamor = geschreeuw; kreet {= mannelijk (m)}
dominus = meester; heer
domina = meesteres
mercator = koopman
vinum = wijn
donum = gift; geschenk
poscere = verlangen; eisen
tantus = zo groot; zo veel
sustinere = uithouden; verdragen
iuvat me = het doet me plezier; ik vind het leuk/prettig
inter = tussen; onder; te midden van {+acc.}
hora = uur
per = (door) heen; (over) heen {+acc.}
ambulare = wandelen
ad = naar {+acc.}
accedere = komen (naar)
petere = gaan naar; vragen; verlangen
negare = ontkennen; weigeren
sed = maar
ridere = lachen; uitlachen; lachen om {+acc.}
habere = hebben; houden
unus = één
donare = geven
studere = studeren; willen
in = in; naar {+acc.}
fortuna = geluk 
currere = hard lopen; rennen
gladiator = gladiator
salutare = groeten; begroeten
alius = ander
alius ... alius = de een ... de ander
alii ...alii = sommige ... anderen
petere = gaan naar; vragen; verlangen; aanvallen
gladius = zwaard
timor = angst; vrees
vacare + abl. = vrij zijn van; niet hebben
igitur = dus; daarom
victoria = overwinning
pugnare = vechten; strijden
laborare = hard werken; zich inspannen
sustinere = uithouden; verdragen; volhouden
observare = in het oog houden; letten op; kijken naar
tandem = eindelijk; ten slotte
modo = (zo)juist; alleen ; slechts
neque ... neque = niet ... en ook niet; noch ... noch
pugna = gevecht
alter = de een; de ander
alter ... alterum = elkaar
vulnerare = verwonden
studere = studeren; willen ; zijn best doen; proberen
tam = zo
iniustus = onrechtvaardig
pecunia = geld
abundare + abl. = in overvloed hebben
divitiae = rijkdom
carere + abl. = niet hebben
amor = liefde
ne ... quidem = zelfs niet; ook niet
ludus = spel; school
iacere = liggen
victor = (over)winnaar
cedere (+ abl.) = weggaan (uit); verlaten
nex = dood moord {stam: nec-}
dolere (+ abl.) = bedroefd zijn (over); treuren (om)
littera = letter
litterae = brief
scribere = schrijven
posse = kunnen
puella = meisje
inquit = zegt (hij)
solus = alleen
-que = en
accidere = gebeuren
contentus +abl. = tevreden (met)
convenire = samenkomen
debere = moeten; hoeven
sic = zo; als volgt
orare = bidden (tot); smeken; vragen
dare = geven
liberare +abl. = bevrijden (van)
tamen = toch; echter
finire = afmaken; een einde maken aan
vale! = het beste! dag!
protegere = beschermen
si = als; indien
quis? = wie?
conciliare = tot stand brengen
nisi = als niet; behalve
auxilium = hulp
nonne? = (dan) niet?
sacrificium = offer
delectare = verheugen; verblijden
-ne? = vraagwoordje
vovere = beloven
sero = laat {bijw.}
ira = woede; toorn
filius = zoon
filia = dochter
magister = leraar
suus = zijn; haar; hun
liber = boek
curare = zich bekommeren om
disputare (de) = bespreken; discussiëren; discussiëren over
narrare = vertellen
consilium = plan
rex; regis = koning
pulcher = mooi; knap
tuus = jouw
miser = ongelukkig; ellendig
meus = mijn
plenus = vol; vol van {+ gen.}
invidia = afgunst; jaloezie
puer = jongen
vester = jullie {bez. vnw.}
noster = ons; onze
navigare = varen; bevaren
verbum = woord
gloria = roem; eer
cupidus = vol verlangen; vol verlangen naar {+ gen.}
vir = man; kerel {hoor bij groep 2}
periculum = gevaar
admonere = waarschuwen; raadgeven
monstrum = monster
terra = land
situs = gelegen; liggend
oppidum = stad
ager = akker; land
invenire = vinden; ontdekken
ubique = overal
quaerere = zoeken; vragen {pf: quaesivi}
modo ... modo ... = nu eens ... dan weer ...
apud = bij {+acc.}
faber = handwerker
ante = voor {+acc}
pretium = prijs
scire = weten; kennen
vox; vocis = stem {V}
gaudium = vreugde; plezier
tum = dan; vervolgens; toen
vadere = gaan; lopen
cito = snel {bijw.}
officium = taak; plicht
bene = goed {bijw.}
explere = vervullen; uitvoeren {pf: explevi}
statim = meteen; onmiddellijk
adeo = zo erg; zozeer
deserere = verlaten; in de steek laten {pf: deserui}
cum = toen {voegwoord}
quo? = waarheen?
firmus = sterk; stevig
tenere = houden; vasthouden
abducere = wegvoeren; ontvoeren {pf: abduxi}
evadere = ontkomen; ontsnappen {pf: evasi}
votum = gebed
cacer; carceris {M} = kerker; gevangenis
claudere = sluiten; opsluiten {pf: clausi}
post = na {+acc.}
nonnulli = enige; enkele {m; mv}
discedere = weggaan {pf: discessi}
tragoedia = tragedie; treurspel
profecto = werkelijk; inderdaad
magnus = groot; belangrijk
sumere = nemen {pf: sumpsi}
materia = materiaal; onderwerp
superbia = hoogmoed; trots
postquam = nadat
copia = voorraad; overvloed
copiae = troepen {MV}
vincere = overwinnen {pf: vici}
triumphus = triomftocht
ubi = waar; zodra; toen
plebs; plebis = lagere volk; volk {v}
movere = bewegen; beïnvloeden; opwekken; ontroeren {pf: movi}
patria = vaderland
relinquere = achterlaten; verlaten {pf: reliqui}
adiuvare = helpen {pf: adiuvi}
bellum = oorlog
parare = voorbereiden; gereedmaken
satis = genoeg; voldoende {bijv.}
accusare = aanklagen; beschuldigen
prodere = verraden {pf: prodidi}
circumdare = omgeven; omsingelen {pf: circumdedi}
fingere = vormen; bedenken {pf:finxi}
legio; legionnis = legioen {v}
pellere = verdrijven; verslaan {pf: pepuli}
miles; militis = soldaat; militair
caedere = neerslaan; doden {pf: cecidi}
discere = leren {pf: didici}
comprehendere = grijpen; begrijpen {pf: comprehendi}
etiamsi = ook al
ad = naar; tot; tegen {+acc.}
vituperare = afkeuren; kritiek leveren; bekritiseren
privatus = persoonlijk; eigen
comparare = bijeenbrengen; op de been brengen
aeternus = eeuwig
imminere = dreigen; bedreigen {+dat.}
nos = wij
paulum = korte tijd; even
Caesar; Caesaris = Caesar
dictator = dictator {-oris}
insidiae = hinderlaag; aanslag {v; mv}
occidere = doden; doodslaan {pf: occidi}
fere = bijna; ongeveer
Graecia = Griekenland
se = zich {acc./abl.}
heres; heredis = erfgenaam
inimicus = vijand; vijandig
seditio = opstand; oproer {-onis}
donec = totdat
sibi = zich {dat.}
conciliare sibi = voor zich winnen
notus = bekend
vos = jullie
ceteri = overige; rest {m; mv}
regina = koningin
provincia = provincie
imperium = macht; heerschappij; rijk
concedere = toestaan; afstaan; geven {pf: concessi}
ut = zoals; als
vivere = leven {pf:vixi}
pax; pacis = vrede {v}
diuturnus = langdurig
honor = eer; eerbewijs {-oris; m}
tribuere = verlenen; geven {pf: tribui}
nominare = noemen; benoemen
ara = altaar
vovere = beloven; wijden
licet mihi = ik mag
inter = tussen; onder temidden van; tijdens {+acc.}
perturbare = in verwarring brengen
audacia = moed; overmoed; brutaliteit
qui; quae; quod = die; dat
favere = gunstig gezind zijn; begunstigen {+dat; pf: favi}
uxor = echtgenote; vrouw {-oris}
ducere = leiden; brengen {pf: duxi}
uxorem ducere = trouwen
quamquam = hoewel; ofschoon
magis = meer; liever {bijw.}
optare = wensen
nepos; nepotis = kleinzoon
amittere = verliezen {pf: amisi}
postea = later; daarna
mos; moris = gewoonte; gebruik {m}
mores = leefwijze; karakter {mv}
asper = ruw; ruig
mox = spoedig; weldra
parvus = klein
insula = eiland
transportare = overbrengen
educare = grootbrengen; opvoeden
is; ea; id = hij; zij; het; deze; dit; die; dat
primo = eerst {bijw.}
soror = zus {-oris}
deinde = daarna
vita cedere = sterven
annus = jaar
gignere = baren {pf: genui}
vitam agere = een leven leiden
liber = vrij
quoque = ook
removere = verwijderen {pf: removi}
atque = en
iterum atque iterum = telkens weer
venia = vergeving
cum = als; wanneer; toen {voegwoord}
vocare = roepen; noemen
opus = werk; bouwwerk {o}
a / ab = van(af)
a / ab bij passivum = door
aedificare = bouwen; oprichten
fortuna = lot; geluk
quam = hoe; als
amare = verliefd zijn; beminnen; houden van
laedere = beledigen; kwetsen
gignere = verwekken; baren
numerus = getal; aantal; menigte
exponere = uitstallen; uiteenzetten; te vondeling leggen
lupus = wolf
lupa = wolvin
servare = redden; behouden
tempus = tijd {o}
genitivus tempus = temporis
appropinquare = naderen; eraan komen {+dat}
pastor = herder
nomen = naam {o}
diu = lange tijd; lang
forte = toevallig {bijw}
avus = grootvader
frater = broer
regnum = rijk; koninkrijk; heerschappij
scelus = misdaad; misdrijf {o}
iniuria = onrecht(vaardigheid)
agmen = troep; schare; stoet {o}
propinquus = naburig; nabijgelegen
reddere = teruggeven
condere = stichten; bouwen
decerne = besluiten
tradere = overgeven; overdragen; overleveren
irridere = uitlachen; bespotten {e-stam}
lacessere = prikkelen; uitdagen
mutare = veranderen
asper = ruw; ruig; scherp; hard; grof; streng
clarus = duidelijk; helder; luid; beroemd
Romam = naar/in Rome {acc}
antiquus = oud
Graecus = Griek; Grieks
oppugnare = belegeren; bestormen
trans = over(...heen) {+acc} 
mare = zee {o}
dux = leider, aanvoerder; veldheer
Troianus = Trojaan;Trojaans
decem = tien
summus = hoogst; grootst
vis = kracht; geweld {v}
vires = krachten; strijdkrachten; strijdmacht; troepen {mv}
dolus = list; bedrog
expugnare = veroveren; innemen
ipse = zelf
moenia = (stads)muren {o, mv}
turris = toren {v}
delere = verwoesten; vernietigen {e-stam}
monere = waarschuwen; aansporen; aanraden; herinneren {e-stam}
comes = begeleider; metgezel
voluntas = wil {v}
ventus = wind
adversus = tegenover(staand) tegen-
regio = streek; gebied {v}
agitare = drijven; voortdrijven; opdrijven
Carthago = Carthago
coniunx = echtgenoot; echtgenote
fuga = vlucht
capessere = grijpen; pakken
vix = nauwelijks
probus = rechtschapen
animal = levend wezen; dier {o}
caelum = hemel
tandem = eindelijk; uiteindelijk; tenslotte; door
sustinere = uithouden; verdragen; volhouden; weerstaan; standhouden (tegen) {e-stam}
porta = poort
patere = openstaan
castra = legerkamp {o, mv}
imprimis = vooral
equus = paard
stupere = versteld staan; bewonderen {e-stam}
votum = gebed; offergave
putare = denken; menen; beschouwen als
praecipitare = storten
cogitare = denken; bedenken; overwegen
accurrere = komen aanrennen; rennen naar
sacerdos = priester; priesteres
procul = ver (weg); van verre
credere = geloven; vertrouwen
carere = niet hebben; missen; vrij zijn van {+dat}
niscire = niet weten
prudentia = wijsheid; slimheid
praestare = overtreffen (in) {+dat, abl}
constare = bestaan; vaststaan; bekend zijn
fraus = bedrog {v}
latere = verborgen zijn; zich schuilhouden, {e-stam}
ad = naar; tot; tegen; bij {+acc}
trahere = trekken; slepen
negare = ontkennen; weigeren; zeggen dat niet
silva = bos; woud
misericordia = medelijden
apparere = verschijnen; blijken; duidelijk zijn {e-stam}
oraculum = orakel
statuere = plaatsen; bouwen; vaststellen; besluiten
affirmare = verzekeren; beweren
mittere = zenden; sturen
opprimere = onderdrukken; overweldigen
punire = (be)straffen
mors = dood {v}
navis = schip {v}
vates = ziener; zieneres; profeet; profetes
sedes = zitplaats; zetel; stoel; woonplaats; woning
beatus = gelukkig
sors = lot {v}
gens = geslacht; stam; volk {v}
anima = adem; ziel; leven
monstrare = tonen; (aan)wijzen
lux = licht {v}
fatum = lot; noodlot
docere = onderwijzen; informeren {+2 acc}
ille, illa, illud = die; dat
regnare = koning zijn; heersen; regeren (over) {+ gen}
arx = burcht {v}
genitivus arx = arcis
mons = berg {m}
ponere = plaatsen; (neer)zetten
urbs = stad {v}
iam = al; reeds; weldra; spoedig
prodere = onthullen; meedelen; overleveren; verraden
dicere = zeggen; spreken; noemen; bedoelen
primus = eerst
finis = grens; einde; doel {m}
orbis = kring(loop) {m}
orbis terrarum = de aarde; de wereld
superbus = hoogmoedig; trots
civitas = staat {v}
auctor = dader; (aan)stichter; stamvader; schrijver
parere = gehoorzamen {streepje onder de e, +dat}
imperium = macht; heerschappij; rijk; gebod; bevel
iustus = rechtvaardig
parcere = sparen {+ dat}
admonere = waarschuwen; raadgeven; aansporen; herinneren {streepje onder de e}
memoria = geheugen; herinnering
litterae = brief; wetenschap {v, mv}
capere, -io = grijpen; pakken; nemen; innemen; gevangennemen
adhibere = aanwenden; gebruiken; erbij halen/betrekken {streepje onder de e}
recipere, -io = opnemen; ontvangen
se recipere = zich terugtrekken
fundamentum = fundament; basis
iacere, -io = werpen; gooien
publicus = van de staat; staatsopenbaar, publiek
occupare = bezetten; in bezit nemen
occupatus = druk bezig (met) {+abl}
simulare = doen alsof
fugere, -io = vluchten (voor); ontvluchten; ontkomen {+acc}
crudelitas, -atis = wreedheid {v}
causa = oorzaak; reden
confugere, -io = vluchten; zijn toevlucht nemen
cupere, -io = begeren; verlangen; willen; wensen
nullus = geen
nusquam = nergens
tutus = veilig
hostis = vijand
interficere, -io = doden; ombrengen
consilium = plan; raad; advies; beraadslaging; besluit
cognoscere = vernemen; (op)merken; herkennen
facere, -io = maken; doen
parere, -io = verwerven; behalen
diripere, -io = plunderen; verwoesten
clam = in het geheim
nuntius = bode
hortus = tuin
nuntiare = melden; berichten
princeps = leider
privare = beroven van {+abl}
acer = scherp; streng; hard
patres = senatoren; patriciërs {mv}
agere = doen, handelen; onderhandelen
celer = snel
genitivus celer = celeris
opus est = ... is nodig {+abl}
discordia = tweedracht; onenigheid
lex = wet {v}
genitivus lex = legis
crudelis, -is = wreed; meedogenloos
iudicium = rechtbank; vonnis
iratus = boos, woedend
fabula = verhaal, fabel
brevis = kort
eques = ruiter, ridder
genitivus eques = equitis 
pars = deel {v}
omnis = ieder; geheel; elk; alle
mortalis = sterfelijk; vergankelijk; sterveling; mens
duo = twee
ingens = reusachtig; enorm
civis = burger; medeburger
utilis, -is = nuttig; geschikt
salus = gezondheid; welzijn {v}
communis, -is = gemeenschappelijk; algemeen
consulere = beraadslagen; overleggen; overwegen
consulere + dat = zorgen voor
consulere + acc = om raad vragen; raadplegen
convenire = samenkomen; tegenkomen; ontmoeten; overeenkomen
legatus = gezant
ius = recht, rechtsregel {o}
genitivus ius = iuris 
describere = overschrijven
quattuor = vier
quinque = vijf
post = later, daarna {bijw}
prudens = verstandig; wijs
genitivus prudens = prudentis
corrigere = verbeteren; corrigeren
perficere, -io = afmaken; voltooien
tabula = plank, plaat, wetstafel
exponere = uitstallen; uiteenzetten; te vondeling leggen; tentoonstellen
qua de causa = waarom; daarom
duodecim = twaalf
totus = (ge)heel
exercitus, -us = leger
socius = deelgenoot, partner; bondgenoot
et ... et = zowel ... als
quaestor, -oris = schatmeester
tribunus militum = krijgstribuun; officier
praeterea = bovendien
senatus, -us = senaat
pugna = gevecht, strijd; slag
mille = 1000
meervoud van mille = milia; milium
pedes = infanterist
animus = geest; gedachten; ziel; hart; moed
clades = nederlaag {v}
numquam = nooit
intra = binnen {+acc}
tumultus, -us = tumult; opschudding; onrust; verwarring
magistratus, -us = magistraat, ambt
praetor, -oris = pretor
curia = curia, senaatsgebouw
certus = zeker, betrouwbaar
pro certo habere = voor zeker houden
impetus, -us = aanval
discrimen, -inis = onderscheid; gevaar; gevaarlijke situatie {o}
constantia = vastberadenheid
confirmare = bevestigen; versterken; bemoedigen
augere = vermeerderen; vergroten
multitudo, -inis = menigte; massa {v}
superesse = over zijn; overleven
tollere = opheffen; aanheffen; wegnemen 
arcere = afweren; afhouden
matrona = (getrouwde) vrouw
publicum = het openbare leven; 'de straat'
silentium = stilte, rust
custos = bewaker
cogere = bijeenbrengen; verzamelen; dwingen
salus; salutis = gezondheid; welzijn; redding
salvus = behouden; intact
tuba = trompet
carmen, carminis = lied; gedicht {o}
sonare = klinken; weerklinken {pf: sonui}
portare = dragen; brengen
qui, quae, quod = welk(e)?; wat voor (een)?
imago, imaginis = beeld {v}
flumen, fluminis = rivier; stroom {o}
hic, haec, hoc = deze; dit
adesse = aanwezig zijn; er zijn {pf: adfui}
ignorare = niet weten/kennen
non ignorare = goed weten/kennen
appellare = noemen
libertas, -atis = vrijheid {v}
virtus, virtutis = dapperheid; moed {v}
superare = overtreffen; overwinnen; verslaan
lumen, luminis = licht {o}
decus, decoris = sieraad; eer; roem {o}
elephantus = olifant
bestia = beest
atrox, atrocis = afgrijselijk; gruwelijk; verschrikkelijk
corpus, corporis = lichaam, lijf, lijk {o}
terrere = laten schrikken; bang maken
aurum = goud
argentum = zilver
praeda = buit
vincire = binden; boeien {pf: vinxi, vinctus}
currus, -us = wagen
captivus = (krijgs)gevangene
nobilis, -is = aanzienlijk; voornaam; van adel
at = maar
petere = gaan naar; aanvallen; vragen; verlangen; trachten te bereiken; streven naar; halen
bonum = het goede
bona = have en goed; goederen {o mv}

Ingezonden op 07-03-2013 - 2310x bekeken.
Laatst bijgewerkt: 18-05-2015.
Waardering 9.4 (aantal stemmen: 3)

voting system
1
2
3
4
5

Samengevoegde lijsten met ; zonder gen, pf's en ppp's.

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Lingua Latina

20 Alle woordjes les 1 t/m 20