Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Thematische Woordenschat Journalistiek
› 9 Beroep en arbeid
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Thematische Woordenschat Journalistiek
9 Beroep en arbeid
Jaar 6 (aso)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
un outil= een stuk gereedschap une boîte à outils= een gereedschapskist fixer qc = iets bevestigen/vastmaken accrocher qc = iets ophangen monter qc = iets monteren, iets in elkaar zetten le montage = de montage faire marcher qc = iets aan de gang krijgen, iets in werking zetten Je n'arrive pas à faire marcher le lecteur DVD.= Ik krijg de dvd-speler maar niet aan de praat. réparer = repareren une réparation= een reparatie l'outillage = het gereedschap, het werktuig un établi = een werkbank un étau= een bankschroef un marteau = een hamer se servir de = gebruiken, zich bedienen van un clou = een spijker enfoncer un clou= een spijker inslaan arracher un clou= een spijker uittrekken une échelle = een ladder utiliser = gebruiken, benutten employer = gebruiken le mode d'emploi = de gebruiksaanwijzing, de handleiding suivre le mode d'emploi= de gebruiksaanwijzing volgen une pince= een tang une pince coupante= een kniptang une pince universelle= een combinatietang des tenailles; une tenaille= een nijptang une vis = een schroef un tournevis = een schroevendraaier une clé= een sleutel une clé anglaise/à molette= een Engelse sleutel, een bahco(sleutel) un niveau à bulle = een waterpas un mètre (pliant) = een duimstok une hache= een bijl scier = zagen une scie = een zaag une scie à métaux= een metaalzaag une scie circulaire/sauteuse= een cirkel-/decoupeerzaag une perceuse (électrique) = (elektrische) boormachine percer = (door)boren une cheville = een (muur)plug enfoncer une cheville= een plug inslaan/indraaien un écrou = een moer un boulon = een bout serrer un boulon= een bout aandraaien un rabot= een schaaf raboter = schaven raboter une planche= een plank gladschaven/afschaven un burin = een beitel une lime = een vijl limer = (af)vijlen une truelle = een troffel une lampe de poche = een zaklamp une pile = een batterij une pile rechargeable= een oplaadbare batterij un canif = een zakmes des ciseaux = een schaar (zie infokaderp. 43) couper = snijden; knippen découper = uitsnijden; uitknippen découper une feuille de papier= een vel papier (uit/ver)knippen un bureau = een kantoor; een bureau un article de bureau= een kantoorartikel l'équipement de bureau= de kantooruitrusting une salle de réunion = een vergaderzaal une table = een tafel un tiroir = een lade une chaise = een stoel une étagère = een stelling, een rek; een boekenrek classer =ordenen, indelen classer les dossiers par ordre alphabétique = de dossiers alfabetisch ordenen un classeur = een ordner, een klapper une fiche =een (systeem)kaart, een fiche un fichier =een kaartsysteem; een kaartenbak remettre un fichier à jour = een kaartsysteem actualiseren les fournitures = de benodigdheden les fournitures de bureau= de kantoorbenodigdheden une chemise = een (dossier)map un agenda = een agenda un calendrier een kalender un bloc-notes = een blocnote, een notitieblok le papier = het papier le papier à lettres= het briefpapier l'en-tête = het briefhoofd le papier à en-tête= het papier met briefhoofd une enveloppe = een envelop un timbre = een postzegel un stylo (à) plume = een vulpen l'encre = de inkt une cartouche= een inktpatroon un stylo (à) bille = een balpen un crayon = een potlood un taille-crayon= een puntenslijper (zie infokoderp. 94) un marqueur = een markeerstift; een stift souligner au marqueur= onderstrepen met stift, markeren un feutre = een viltstift la colle = de lijm un tube de colle= een tube lijm un trombone = een paperclip une agrafe = een nietje une agrafeuse = een nietapparaat, een nietmachine une perforatrice = een perforator une perforeuse = een perforator le ruban adhésif= het plakband surligner = markeren un surligneur = een marker, een markeerstift un stage = een stage faire un stage en entreprise= stage lopen bij een bedrijf un, une stagiaire = een stagiair/stagiaire la période d'essai = de proefperiode se perfectionner = zich verder bekwamen, zich bijscholen le perfectionnement = de bijscholing faire un stage de perfectionnement= een bijscholingsstage doen se spécialiser = zich specialiseren un, une spécialiste = een specialist se qualifier= zich kwalificeren, zich bekwamen (tot) qualifié, qualifiée= gekwalificeerd, bekwaam un, une chef = een chef/cheffin, een hoofd un chef d'entreprise= een ondernemer, een topman une entreprise = een onderneming, een bedrijf une entreprise de travaux publics= een aannemersbedrijf un entrepreneur, une entrepreneuse= een ondernemer; een aannemer une société = een firma, een vennootschap une affaire = een zaak monter une affaire d'im port-export= een import-exportbedrijf opzetten le siège social = de vestigingsplaats; het hoofdkantoor un cadre = een leidinggevende persoon, een manager un cadre supérieur= een hoger kader, een hoger management un cadre moyen= een middenkader, een middle management un employé, une employée = een werknemer/werkneemster un, une comptable = een boekhouder/boekhoudster un, une secrétaire= een secretaris/secretaresse une secrétaire de direction= een directiesecretaresse occuper un poste/une fonction= een functie bekleden occuper un poste à responsabilité= een verantwoordelijke functie bekleden faire carrière= carrière maken Il a fait carrière dans l'automobile.= Hij heeft carrière gemaakt in de auto-industrie. une promotion= een promotie un ouvrier qualifié= een (hoog)geschoolde arbeider un ouvrier spécialisé (OS) = een ongeschoolde arbeider un ouvrier, une ouvrière= een arbeider/arbeidster un manœuvre= een ongeschoolde arbeider Il travaille comme manœuvre sur un chantier.= Hij werkt als ongeschoolde arbeider op een bouwplaats. un contremaître, une contremaîtresse= een opzichter, een ploegbaas le marqueur=de dikke viltstift un surligneur= een markeerstift; een marker contester = protesteren une contestation = een protest lutter = strijden la lutte = de strijd une consultation de la base= een raadpleging van de achterban un préavis de grève = een stakingsaankondiging un lock-out = een uitsluiting le SMIC = het geïndexeerde wettelijke minimumloon gagner le SMIC= het minimumloon verdienen être payé au SMIC= het minimumloon verdienen se réunir = bijeenkomen une réunion = een vergadering négocier = onderhandelen Les syndicats ont négocié avec le patronat= De vakbonden hebben met de werkgevers une augmentation de salaire.= over een loonsverhoging onderhandeld. une négociation = een onderhandeling syndical, syndicale = vakbonds- un délégué syndical, une déléguée= een vakbondsvertegenwoordiger/- Syndicale= vertegenwoordigster un syndicat = een vakbond patronal, patronale = werkgevers- un patron, une patronne = een werkgever/werkgeefster; een baas/bazin un accord = een akkoord, een overeenstemming signer un accord= een akkoord tekenen un accord sur les salaires = een loonakkoord un délégué, une déléguée du personnel= een personeelsvertegenwoordiger/-verte genwoordigster une convention collective = een collectieve arbeidsovereenkomst les ressources = de (financiële) middelen le niveau de vie = de levensstandaard le pouvoir d'achat = de koopkracht la baisse du pouvoir d'achat= de daling van de koopkracht les charges annexes (au salaire) = de loonheffingen les prestations sociales = de sociale uitkeringen produire = produceren la production = de productie un produit = een product importer = importeren L'importation= de import exporter = exporteren un boulot = een job, een baan vivre de petits boulots= met tijdelijk werk in zijn/haar onderhoud voorzien actif, active = actief, werkzaam une activité = een activiteit, een bezigheid un métier = een vak, een beroep Elle exerce le métier de journaliste.= Ze is journaliste van beroep. un job = een baantje un retraité, une retraitée = een gepensioneerde la retraite = het pensioen, de pensionering partir à la retraite= met pensioen gaan gagner = verdienen gagner de l'argent= geld verdienen gagner sa vie= zijn/haar brood verdienen, in zijn/haar onderhoud voorzien un salaire = een salaris, een loon une augmentation de salaire= een salarisverhoging un salarié, une salariée = een werknemer/-neemster in loondienst une heure supplémentaire = een overuur une heure sup = een overuur le traitement = het salaris (van overheidspersoneel) les revenus = de inkomsten une indemnité = een vergoeding toucher une indemnité de licenciement= een ontslagvergoeding krijgen une prime = een premie avoir droit à une prime de fin d'année= recht hebben op een eindejaarsgratificatie employer = in dienst hebben l'emploi = het werk être sans emploi= werkloos zijn engager = in dienst nemen, aannemen Il a été engagé comme chauffeur.= Hij is aangenomen als chauffeur. un poste (de travail) = een baan travailler = werken travailler à plein temps/à temps complet=fulltime werken travailler à mi-temps= halftime werken travailler à temps partiel= parttime/in deeltijd werken travailler à la chaîne= aan de lopende band werken travailler à domicile= thuiswerken le travail = het werk, de arbeid le travail au noir= het zwart werk le temps de travail= de arbeidstijd un contrat de travail= een arbeidsovereenkomst le marché du travail= de arbeidsmarkt un travailleur, une travailleuse= een werker/werkster, een arbeider/arbeidster un travailleur immigré= een gastarbeider le personnel = het personeel le partage du travail = de arbeidsverdeling la réduction du temps de travail (RTT)= de arbeidstijdverkorting (ATV) Thoraire à la carte = de variabele werktijden l'intérim = de vervanging, de invalbaan; de uitzendkracht une agence d'intérim= een uitzendbureau faire les trois huit = in ploegendienst werken embaucher = aannemen, in dienst nemen embaucher du personnel supplémentaire= extra personeel aannemen l'embauche = de baan, het werk un CDD (contrat à durée déterminée)= een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd un CDI (contrat à durée indéterminée)= een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd la médecine= de geneeskunde la médecine du travail= de bedrijfsgeneeskunde les professions médicales = de medische beroepen un médecin= een arts un, une généraliste = een huisarts un chirurgien, une chirurgienne= een chirurg un infirmier, une infirmière = een verpleegkundige un, une dentiste = een tandarts un, une vétérinaire = een dierenarts un, une kinésithérapeute = een fysiotherapeut/-therapeute un, une kiné = een fysiotherapeut/-therapeute un esthéticien, une esthéticienne= een schoonheidsspecialist/-specialiste le bâtiment = de bouw (bedrijfstak) Le secteur du bâtiment est en crise.= De bouwsector bevindt zich in een crisis. un, une architecte = een architect un ingénieur = een ingenieur un artisan, une artisane= een handwerksman, een handwerker/- werkster un, une peintre = een schilder/schilderes un peintre en bâtiment(s)= een huisschilder un électricien, une électricienne= een elektricien un maçon = een metselaar un plombier = een loodgieter un menuisier, une menuisière= een timmerman (fijn houtwerk), een meubelmaker les transports en commun = het openbaar vervoer Il y a une grève des transports en commun.= Het openbaar vervoer staakt. un chauffeur = een chauffeur un chauffeur de taxi= een taxichauffeur un conducteur, une conductrice= een bestuurder/bestuurster, een chauffeur un conducteur de bus= een buschauffeur un, une pilote = een piloot un pilote de ligne= een verkeersvlieger une hôtesse de l'air = een stewardess un steward = een steward l'agriculture = de landbouw un agriculteur, une agricultrice= een landbouwer, een agrariër un cultivateur, une cultivatrice= een landbouwer un paysan, une paysanne= een boer/boerin (algemeen) un ouvrier agricole, une ouvrière agricole = een landarbeider/-arbeidster un jardinier, une jardinière = een hovenier les services = de diensten; de dienstverlening un, une garagiste= een garagehouder/-houdster un mécanicien, une mécanicienne= een monteur un gardien, une gardienne = een bewaker/bewaakster un couvreur = een dakdekker l'informatique = de informatica un informaticien, une informaticienne= een informaticus un programmeur, une programmeuse= een programmeur un électronicien, une électronicienne= een elektronicaspecialist/-specialiste un technicien, une technicienne= een technicus une technicienne en électronique= een elektrotechnicus la justice = de justitie porter une affaire devant la justice= een zaak voor de rechter brengen un, une juge = een rechter un juge d'instruction= een rechter-commissaris un procureur = een zaakgelastigde, een gevolmachtigde un avocat une avocate = een advocaat/advocate les finances = de financiën Mes finances sont au plus bas.= Financieel sta ik er uiterst slecht voor. une gardienne de musée= een suppoost une femme de ménage = een huishoudelijke' hulp un banquier, une banquière = een bankier un caissier, une caissière= een kassier/kassière la politique = de politiek Elle s'est lancée dans la politique.= Ze is in de politiek gegaan. un homme politique, une femme politique = een politicus/politica un politicien, une politicienne= een politiek figuur, een politicus/politica un, une ministre = een minister un député, une députée = een afgevaardigde un député socialiste= een afgevaardigde van de socialistische partij un maire= een burgemeester passer devant M./Mme le maire= naar het stadhuis gaan, voor de wet trouwen l'armée = het leger s'engager dans l'armée= in het leger gaan un militaire = een militair un soldat, une soldate= een soldaat un général = een generaal la marine = de marine la marine marchande= de koopvaardij un marin = een zeeman un marin-pêcheur= een zeevisser un capitaine = een kapitein le journalisme = de journalistiek un, une journaliste = een journalist/journaliste, een verslaggever/verslaggeefster un journaliste à la radio/télévision= een radio /televisieverslaggever un, une reporter = een reporter, een verslaggever/verslaggeefster un rédacteur, une rédactrice = een redacteur/redactrice un rédacteur, une rédactrice en chef= een hoofdredacteur/hoofdredactrice un, une photographe = een fotograaf/fotografe un photographe de presse= een persfotograaf le tourisme= het toerisme un, une guide = een gids Suivez le guide.= Volg de gids. un, une interprète= een tolk le spectacle = het schouwspel; de (toneel)voorstelling donner un spectacle= een toneelstuk opvoeren I ANPE f (Agence nationale pour l'emploi) = het arbeidsbureau, het CWI (Centrum voor Werken Inkomen) un acteur, une actrice = een acteur/actrice un musicien, une musicienne = een musicus/musicienne un, une artiste = een kunstenaar/kunstenares un auteur, une autrice/une auteure = een schrijver/schrijfster un écrivain, une (femme) écrivain = een schrijver/schrijfster être inscrit à l'ANPE= bij het arbeidsbureau ingeschreven staan l'orientation professionnelle = de beroepskeuzevoorlichting un employeur, une employeuse= een werkgever/werkgeefster un candidat, une candidate= een kandidaat/kandidate; een sollicitant/sollicitante postuler à/pour = solliciteren naar Elle a postulé pour un emploi de puéricultrice.= Ze heeft gesolliciteerd naar een baan als kinderverzorgster. poser sa candidature = solliciteren un curriculum vitae (CV)= een curriculum vitae, een cv Prière de joindre à votre candidature un CV détaillé.= Gelieve bij uw sollicitatiebrief een uitvoerig cv te voegen. les débouchés = de toekomstmogelijkheden un infirmier=een verpleger une infirmière=een verpleegster Un(e) secrétaire= een secretaris; secretaresse un écrivain= schrijver, schrijfster un ingénieur= ingenieur (zowel m als v) un maire= burgemeester (zowel m als v) un travailleur social, une travailleuse sociale =een maatschappelijk werker/werkster l'administration = het bestuur, het beheer le service public = het overheidsorgaan: de openbare dienst, de overheidsdienst un, une fonctionnaire =een ambtenaar/ambtenares un facteur, une factrice =een postbode un postier, une postière =een postbeambte un agent (de police) =een (politie)agent/-agente un policier=een politieagent, een politiebeambte un pompier=een brandweerman l'enseignement =het onderwijs Le renseignement public =het openbaar onderwijs l'enseignement privé/libre =het particuliere/bijzondere onderwijs un enseignant, une enseignante=een leerkracht un, une professeur =een docent/docente, een leraar/lerares un, une professeur des écoles= een docent/docente un, une prof = een docent; docente un instituteur, une institutrice =een onderwijzer/onderwijzeres un, une instit =een onderwijzer/onderwijzeres un éducateur, une éducatrice =een pedagoog/pedagoge; een mentor/mentrix le commerce=de handel le petit commerce=de kleine middenstand un représentant, une représentante= een vertegenwoordiger/ vertegenwoordigster un commerçant, une commerçante= een winkelier, een middenstander un marchand, une marchande= een marktkoopman/-vrouw un vendeur, une vendeuse =een verkoper/verkoopster Elle a trouvé une place de vendeuse.= Ze heeft een baan als verkoopster gevonden. un boulanger, une boulangère = een bakker/bakkersvrouw un pâtissier, une pâtissière = een banketbakker/banketbakkersvrouw un boucher, une bouchère = een slager/slagersvrouw un charcutier, une charcutière= een slager/slagersvrouw (vleeswaren,varkensvlees) un bijoutier, une bijoutière= een juwelier un, une libraire= een boekhandelaar un pharmacien, une pharmacienne= een apotheker/apothekeres un opticien, une opticienne = een opticien un cuisinier, une cuisinière = een kok/kokkin un serveur, une serveuse = een ober/serveerster un garçon= een kelner, een ober Garçon, l'addition, s'il vous plaît != Ober, mag ik de rekening alstublieft? l'hôtellerie = het hotelwezen, de hotellerie un hôtelier, une hôtelière =een hotelhouder/-houdster la restauration= het restaurantbedrijf La restauration rapide est en plein boom.= De fastfoodsector maakt een explosieve groei door. un restaurateur, une restauratrice= een restauranthouder/-houdster een bedrijfsleider/-leidster un gérant, une gérante = een gerante téléphoner à qn= iemand (op)bellen J'ai essayé de lui téléphoner, mais c'était occupé.= Ik heb geprobeerd hem te bellen, maar hij was in gesprek un téléphone = een telefoon donner/recevoir un coup de téléphone= opbellen/opgebeld worden appeler qn = iemand opbellen rappeler qn = iemand terugbellen un appel (téléphonique)= een telefoontje un répondeur = een antwoordapparaat Il y a trois messages sur le répondeur.= Er staan drie berichten op het antwoordapparaat. faxer qc à qn = iemand iets faxen un fax = een fax envoyer qc par fax= iets per fax sturen dicter = dicteren un dictaphone= een dictafoon un télécopieur= een fax(apparaat) une télécopie= een fax(bericht) Photocopier= fotokopiëren une photocopie = een fotokopie des photocopies couleur= kleurkopieën une photocopieuse = een (foto)kopieerapparaat un photocopieur= een (foto)kopieerapparaat un ordinateur = een computer un ordinateur personnel (PC)= een personal computer un (ordinateur) portable= een laptop un cédérom (CD-ROM) = een CD une imprimante = een printer une imprimante (à) laser/à jet d'encre= lasterprinter / inktprinter un scanneur; un scanner =een scanner un vidéoprojecteur=een beamer apprendre qc à qn= iemand iets leren/bijbrengen C'est moi qui lui ai appris le français= Ik heb hem Frans geleerd. apprendre (à faire) qc = iets leren (te doen) un apprenti, une apprentie = een leerling/leerlinge un apprentissage = een scholing, een opleiding (bij een bedrijf) faire son apprentissage (chez)= stage lopen (bij) Devenir=worden Il a décidé de devenir pilote= Hij heeft besloten om piloot te worden, la formation professionnelle= de beroepsopleiding un atelier = een werkplaats, een atelier la population active= de beroepsbevolking les catégories socioprofessionnelles= de sociale beroepsgroepen, de sociaal-economische klassen la vie professionnelle = het beroepsleven l'activité professionnelle= de beroepsbezigheid Il est... de profession.= Hij is ... van beroep. Il est danseur de profession= Hij is danser van beroep, le secteur primaire= de primaire sector le secteur secondaire = de secundaire sector le secteur tertiaire = de tertiaire sector, (travailler) à son compte = als zelfstandige werken Il fait des économies pour s'installer à son compte.= Hij spaart om voor zichzelf te kunnen beginnen les professions libérales = de vrije beroepen les partenaires sociaux = sociale partners Le dialogue a repris entre les partenaires sociaux.= De dialoog tussen de sociale partners is hervat. un conflit social=sociaal conflict L'exportation=de export l'import-export=de export-import la vente = de verkoop un jour ouvrable= een werkdag un jour férié =feestdag le congé =het verlof donner congé à qn=iem ontslaan les congés payés=doorbetaalde vakantie faire le pont =een snipperdag opnemen (tussen 2 vrije dagen) une offre d'emploi= een vacature une demande d'emploi= een sollicitatie un demandeur, une demandeuse d'emploi = een werkzoekende créer (des emplois)= arbeidsplaatsen scheppen supprimer (des emplois)= arbeidsplaatsen schrappen La robotisation supprime des emplois.= Volledige automatisering leidt tot het verdwijnen van arbeidsplaatsen. la main-d'œuvre = de arbeidskrachten employer de la main-d'œuvre bon marché= goedkope arbeidskrachten gebruiken un travail manuel = een handarbeid l'automation / l'automatisation = de automatisering rationaliser = Stroomlijnen la rationalisation = de stroomlijning délocaliser = (naar het buitenland) verplaatsen De nombreuses firmes délocalisent leurs usines.= Tal van bedrijven verplaatsen hun productieproces naar het buitenland la délocalisation= de verplaatsing; de verhuizing; de offshoring la mondialisation = globalisering le chômage=werkloosheid l'accroissement du taux de chômage= de stijging van de werkeloosheid un chômeur, une chômeuse = een werkloze un chômeur de longue durée= een langdurige werkloze un chômeur en fin de droits= een werkloze die geen recht meer heeft op een werkloosheidsuitkering
Ingezonden op 13-03-2013 - 6378x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
14-03-2013
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!