Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Vanzelfsprekend. Nederlands voor anderstaligen., deel 9

9 Regelmatige imperfecta van Deel 1 - Deel 6

Jaar 2 (volwassenenonderwijs)

antwoorden = antwoordde antwoordden heeft geantwoord 
babbelen = babbelde babbelden heeft gebabbeld
bedanken = bedankte bedankten heeft bedankt
bedoelen = bedoelde bedoelden heeft bedoeld
bellen = belde belden heeft gebeld
beloven = beloofde beloofden heeft beloofd
beslissen = besliste beslisten heeft beslist
bestellen = bestelde bestelden heeft besteld
betalen = betaalde, heeft betaald
betekenen = betekende betekenden heeft betekend
bouwen = bouwde bouwden heeft gebouwd
controleren = controleerde controleerden heeft gecontroleerd
delen = deelde deelden heeft gedeeld
dromen = droomde droomden heeft gedroomd
duren = duurde duurden heeft geduurd
durven = durfde durfden heeft gedurfd
fietsen = fietste fietsten heeft gefietst
fietsen naar = fietste naar fietsten naar is gefietst naar
gebeuren = gebeurde gebeurden is gebeurd
geloven = geloofde geloofden heeft geloofd
gooien = gooide gooiden heeft gegooid
halen = haalde haalden heeft gehaald
haten = haatte haatten heeft gehaat
herkennen = herkende herkenden heeft herkend
horen = hoorde hoorden heeft gehoord
huilen = huilde huilden heeft gehuild
huren = huurde huurden heeft gehuurd
interesseren = interesseerde interesseerden is geïnteresseerd; interesseerde interesseerden heeft geïnteresseerd
kennen = kende kenden heeft gekend
klaarmaken = maakte klaar maakten klaar heeft klaargemaakt
koken = kookte kookten heeft gekookt
kosten = kostte kostten heeft gekost
leggen = legde legden heeft gelegd
leiden = leidde leidden heeft geleid
leren = leerde leerden heeft geleerd
leven = leefde leefden heeft geleefd
logeren = logeerde logeerden heeft gelogeerd
luisteren = luisterde luisterden heeft geluisterd
maken = maakte maakten heeft gemaakt
menen = meende meenden heeft gemeend
missen = miste misten heeft gemist
noemen = noemde noemden heeft genoemd
ontmoeten = ontmoette ontmoetten heeft ontmoet
opbellen = belde op belden op heeft opgebeld
opdienen = diende op dienden op heeft opgediend
openen = opende openden heeft geopend
openmaken = maakte open maakten open heeft opengemaakt
organiseren = organiseerde organiseerden heeft georganiseerd
pakken = pakte pakten heeft gepakt
parkeren = parkeerde parkeerden heeft geparkeerd
poetsen = poetste poetsten heeft gepoetst
praten = praatte praatten heeft gepraat
proberen = probeerde probeerden heeft geprobeerd
proeven = proefde proefden heeft geproefd
regenen = regende heeft geregend
reizen = reisde reisden heeft gereisd
reizen naar = reisde naar reisden naar is gereisd naar
roken = rookte rookten heeft gerookt
schilderen = schilderde schilderden heeft geschilderd
skiën = skiede skieden heeft geskied
skiën naar = skiede naar skieden naar is geskied naar
sneeuwen = sneeuwde heeft gesneeuwd
spelen = speelde speelden heeft gespeeld
stappen = stapte stapten heeft gestapt
stappen naar = stapte naar stapten naar is gestapt naar
stellen = stelde stelden heeft gesteld
stoppen = stopte stopten heeft gestopt; stopte stopten is gestopt
studeren = studeerde studeerden heeft gestudeerd
tekenen = tekende tekenden heeft getekend
telefoneren = telefoneerde telefoneerden heeft getelefoneerd
tellen = telde telden heeft geteld
tennissen = tenniste tennisten heeft getennist
tonen = toonde toonden heeft getoond
uitleggen = legde uit legden uit heeft uitgelegd
uitmaken = maakte uit maakten uit heeft uitgemaakt
uitnodigen = nodigde uit nodigden uit heeft uitgenodigd
veranderen = veranderde veranderden heeft veranderd; veranderde veranderden is veranderd
vertellen = vertelde vertelden heeft verteld
voelen = voelde voelden heeft gevoeld
voetballen = voetbalde voetbalden heeft gevoetbald
voorstellen = stelde voor stelden voor heeft voorgesteld
voortwerken = werkte voort werkten voort heeft voortgewerkt
vormen = vormde vormden heeft gevormd
waaien = waaide waaiden heeft gewaaid; woei woeien heeft gewaaid
wachten = wachtte wachtten heeft gewacht
wandelen = wandelde wandelden heeft gewandeld
wandelen naar = wandelde naar wandelden naar is gewandeld naar
wenen = weende weenden heeft geweend
werken = werkte werkten heeft gewerkt
winkelen = winkelde winkelden heeft gewinkeld
wonen = woonde woonden heeft gewoond
zetten = zette zetten heeft gezet

Ingezonden op 30-04-2013 - 1715x bekeken.
Laatst bijgewerkt: 04-06-2013.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

Je moet het imperfectum enkelvoud en het perfectum geven
Bijvoorbeeld:
"werken" dan moet je "werkte werkten heeft gewerkt" geven.
Bij werkwoorden waar er twee hulpwerkwoorden mogelijk zijn, kan je maar één ingeven.
je hoeft de komma tussen het imperfectum en het perfectum niet in te geven.
Veel succes!

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Vanzelfsprekend. Nederlands voor anderstaligen., deel 9

9 Regelmatige imperfecta van Deel 1 - Deel 6