Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
3de jaar latijn
› 611 Latijn voc
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
3de jaar latijn
, deel 1
611 Latijn voc
Jaar 3 (aso)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
cupido = begeerte facultas = mogelijkheid studere = zich toeleggen op; begunstigen contendere = zich inspannen; wedijveren aedificium = gebouw folium = blad membrum = lid studium = studie; sympathie; ijver antiquus = oud consuetudo = gewoonte natio = volksstam onus = last certare = strijden constituere = opstellen; vaststellen edere = voortbrengen exigere = uitdrijven; eisen; voltooien instituere = oprichten; beginnen; onderrichten serere = zaaien sternere = neerleggen; uitspreiden visere = bezoeken fortasse = misschien supra = boven dictum = woord; gezegde factum = daad; feit demonstrare = aantonen monstrare = wijzen vexare = kwellen; teisteren possidere = bezitten; beheersen considere = gaan zitten discedere = uiteengaan; weggaan aliquando = af en toe; eens quid? = waarom? arx = burcht deligere = uitkiezen ea = daarlangs ubi = waar?; daar waar; waar unde = vanwaar?; vandaar vanwaar; vanwaar quo = waarheen?; daarheen waarheen; waarheen qua = waarlangs?; daarlangs waarlangs, waarlangs gemini = tweeling forma = vorm; schoonheid opera = moeite coniungere = verbinden iungere = verbinden concordia = eendracht discordia = tweedracht minae = bedreigingen saeculum = eeuw; generatie ducenti = tweehonderd sidus = ster; sterrenbeeld dedere = overgeven tremere = trillen; sidderen se recipere = zich terugtrekken; zich herpakken circiter = ongeveer infra = beneden decem = tien etsi = ook al; zelfs al sin = maar indien sive = of indien firmus = stevig difficultas = moeilijkheid portare = dragen privatus = privé publicus = officieel; openbaar infelix = ongelukkig complecti = omarmen parum = onvoldoende intra = binnen obscur = duister; onbeduidend talis = zodanig qualis = hoedanig?; zodanig als; als quantus= hoe groot?; zo groot als; als quot = hoeveel?; zoveel als; als quam = hoe?; zo als; als quamdiu = hoelang?; zolang als; als quanto = hoeveel?; zoveel als; als quantum = hoeveel?; zoveel als; als quotiens = hoeveel keer?; zoveel keer als; als tamdiu = zolang tanto = zoveel totiens= zoveel keer bis = tweemaal tamquam = zoals; alsof; als het ware harena = zand; strijdperk auctor = initiatiefnemet; auteur sors = lot communis = gemeenschappelijk aan consuescere = gewoon worden laetitia = vrolijkheid tormentum = foltering; werptuig divinus = goddelijk ater = donker ius = recht sinus = welving; boezem; baai ambo = beide exprimere = uitdrukken; afpersen surgere = opstaan immo = integendeel; sterker nog ingratus = ondankbaar; onaangenaam inhumanus = onmenselijk; onbeschaafd revocare = terugroepen providere = voorzien; zorgen voor disponere = verspreid opstellen; ordenen educere = naar buiten brengten emittere = uitzenden; vrijlaten consentire = overeenstemmen dissentire = niet overeenstemmen eicere = buitenwerpen effere = naar buiten dragen; verheffen nonus = negen classis = vloot novem = negende adeo = zozeer ut = toen; wanneer; zoals; dat; zodat; om te; opdat deserere = verlaten ne = dat niet; om niet te; opdat niet; dat neve/nue = en niet; en dat niet; en om niet te; en opdat niet astrum = ster beneficium = weldaad passus = pas festinare = zich haasten canere = zingen; bezingen digitus = vinger ala = vleugel argentum = zilver tergum = rug velum = zeil avarus = hebzuchtig proximus = dichtstbij; verwant dexter = rechts vates= waarzegger; dichter latus = zijde exitus = uitgang; afloop complures = meerdere incredibilis = ongelooflijk properare = zich haasten; bespoedigen inmittere = zenden naar prodere = bekendmaken; verraden labi = glijden; neervallen aggredi = ondernemen; aanvallen differe = verspreiden; uitstellen; verschillen interesse = erbij zijn; deelnemen aan ut primum = zodra via = weg ferrum = ijzer; zwaard angustus = nauw; smal decimus = tiende altitudo = hoogte; diepte potestas = bevoegdheid casus = val; voorval gravis = zwaar; ernstig haerere = vastzitten retinere = tegenhouden; behouden deducere = naar beneden werpen; wegbrengen demittere = demittere incedere = verdergaan fere = bijna; meestal magis = meer -ve = of consequi = volgen; bereiken cum = toen; omdat; hoewel exilium = ballingschap rectus = recht; juist arbitrari = menen instruere = opstellen; voorzien van mentiri = liegen olim = eens cum primum = zodra theatrum = theater singuli = elk één; afzonderlijk creber = talrijk fores = deur tumultus = tumult comprehendere = grijpen denique = ten slotte octo = acht unusquisque = ieder; iedereen; iedere; elke columna = zuil culpa = schuld durus = hard honestus = geëerd; hoogstaand octavus = achtste proprius = eigen tot = zoveel centurio = centurio collis = heuvel motus = beweging; beroering exstimare = oordelen; menen iudicare = oordelen temperare = in orde brengen; maat houden; zich onthouden van exercere = oefenen obtinere = behouden; verkrijgen proponere = voorstellen nimis/nimium = te zeer omnino = helemaal praefectus = voorschrift disciplina = onderwijs; leervak; tucht scutum = schild aptus = geschikt ignarus = onwetend van vacuus = leeg; vrij van pons = brug pudor = schaamte; eergevoel cervix = nek certamen = wedstrijd impar = niet gelijk aan; niet opgewassen tegen equitatus = ruiterij eventus = afloop species = aanblik; schijn iuvare = helpen probare = goedkeuren; bewijzen accedere = naderen caedere = hakken; doden perducere = brengen; verderzetten pergere = verdergaan ruere = vooruitstormen; instorten tendere = spannen; streven; gaan vehere = voeren vehi = rijden excutere = afschudden post = later potius = eerder extra = buiten ecce! = kijk; kijk! priusquam = voordat quamvis = hoewel; hoe...ook quasi = alsof; als het ware quod = omdat quoniam = aangezien insidiae = hinderlaag tenebrae = duisternis grex = kudde pastor = herder pecus = vee mutare = veranderen; verwisselen reducere = terugbrengen licet = ook al ubi primum = zodra velut = zoals socius = bondgenoot; deelgenoot umerus = schouder fera = wild dier ripa = oever turba = verwarring; massa egregius = buitengewoon frigidus = koud; koel infestus = vijandig maestus = treurig saevus = woest; wreed repentinus = plotseling tacitus = zwijgend sacer = heilig; gewijd color = kleur fons = bron frons = voorhoofd; voorkant nemus = bos lavare = wassen colligere = verzamelen figere = vasthechten; doorboren flectere = buigen; vermurwen gemere = zuchten; kermen vertere = omkeren; veranderen in adicere = toevoegen eo = daarheen; daardoor campus = vlakte dolus = list humus = grond vulgus = gewone volk ara = altaar audacia = lef umbra = schaduw; schim vestigium = spoor vinculum = band; boei inimicus = vijandig niger = zwart uterque = elk van beide adulescens = jongeman munitio = het versterken; verschansing opes = rijkdom; invloed discrimen = onderscheid; kritiek moment arare = ploegen collocare = plaatsen adhibere = erbij halen; aanwenden absolvere = erbij halen; aanwenden pascere = weiden; voeden adoriri = aanvallen praeficere = aan het hoofd plaatsen van nusquam = nergens ubique = overal insanus = waanzinnig sanus = gezond mens = gezond septem = zeven ut+conj = dat ne+conj = dat niet sententia = mening optare = wensen postulare = eisen avertere = afwenden permittere = toestaan quiescere = rusten accusare = beschuldigen obstare = verhinderen vetare = verbieden persuadere+dat = overtuigen prohibere = afhouden van suadere = aanraden amica = vriendin anima = ziel patientia = geduld philosophia = filosofie apertus = open incolumis = ongedeerd admonere = waarschuwen munire = versterken decipere = misleiden transferre = overbrengen paulo = een beetje regia = paleis telum = aanvalswapen regius = koninklijk senctius = ouderdom immortalis = onsterfelijk impetus = aanval decet = het past concedere = wijken voor irasci+dat = woedend worden op conicere = werpen domo = van huis interdum = soms familia = gezin mensa = tafel collum = hals tectum = dak paratus = bereid asper = ruig imber = regenbui condicio = voorwaarde fames = honger limen = drempel os = bot iactare = slingeren praestare = tonen vigilare = waken tueri = bekijken resistere = zich verzetten tegen adspicere = aankijken conficere = afmaken qua? = waarlangs? quanto? = hoeveel? ultro = vrijwillig provincia = provincie monstrum = monster monumentum = monument vitium = gebrek avidus+gen = begerig naar notus = bekend vivus = levend civitas = gemeenschap gens = geslacht funus = lijkstoet inanis = leeg recens = recent confirmare = versterken expugnare = veroveren turbare = verwarren abstinere = afhouden van fulgere = bliksemen animadvertere = opmerken recedere = zich terugtrekken sepelire = begraven accipere = ontvangen prodesse = nuttig zijn duo = twee iuxta+acc = naast super+acc = boven interim = intussen prius = eerder protinus = dadelijk ubi = toen sextus = zesde salus = welzijn censere = van oordeel zijn mundus = wereld caecus = blind mos = gewoonte facinus = daad genus = afkomst negare = ontkennen putare = menen superare = overwinnen progredi = verdergaan ingenium = karakter praeceptum = voorschrift purus = zuiver integer = ongeschonden occupare = bezetten praecipere = voorschrijven quisquam = iemand, iets item = op dezelfde wijze sive...sive = hetzij...hetzij quantus? = hoe groot? qualis? = welk? quot? = hoeveel? cur? = waarom domi = thuis unde? = vanwaar? ...an = ...of? -ne...an = of? utrum...an = of? cadere = vallen scelus = misdaad quando? = wanneer? copiae = troepen alienus = vreemd falsus = vals recusare = weigeren patere = openstaan imponere = plaatsen op incidere = vallen op perficere = voltooien illic = daar quam? = hoe? quamdiu? = hoelang? quantum? = hoeveel? quo? = waarheen? lupus = wolf modus = wijze inferus = laaggelegen iustus = rechtvaardig latus = breed superus = hooggelegen validus = krachtig fingere = verzinnen opprimere = neerdrukken repellere = terugdrijven rumpere = openbreken contra = tegenover rursus = opnieuw nuntius = bode iustitia = rechtvaardigheid miseria = ellende potentia = macht decretum = beslissing initium = begin error = vergissing celeritas = snelheid dignitas = waardigheid libertas = vrijheid paupertas = armoede solitudo = eenzaamheid vulnus = wonde cursus = koers reditus = terugkeer imperare = bevelen numerare = tellen regnare = heersen consulere = beraadslagen decernere = beslissen capillus = haar pretium = prijs magistratus = magistraat occurrere = opkomen bij
Ingezonden op 10-06-2013 - 1535x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!