Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Spaans op Wolfert PRO
› 1 voca 1 t/m 4 voor keuzevak Spaans leerlingen
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Spaans op Wolfert PRO
1 voca 1 t/m 4 voor keuzevak Spaans leerlingen
Jaar 1 (vmbo-kgt)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
hola = hallo y tú = en jij bien = goed no = nee sí = ja la piscina = het zwembad el camping = de camping me llamo = ik heet hablas = je spreekt vamos = wij gaan vas = jij gaat voy = ik ga soy = ik ben es = hij is, u bent inglés = engels Qué tal? = Hoe gaat het? hasta pronto = tot gauw buenos días = goedendag dónde? = waar? yo = ik muy = heel, erg también = ook fantástico = fantastisch grande = groot en Barcelona = in Barcelona el chico = de jongen la chica = het meisje el amigo = de vriend la amiga = de vriendin la hermana = de zus el hermano = de broer la tienda = de tent las vacaciones = de vakantie la ciudad = de stad el pueblo = het dorp tengo = ik heb tenemos = wij hebben tiene 14 años = hij is 14 jaar tengo 15 años = ik ben 15 jaar vivo en = ik woon in se llama = hij heet te llamas = jij heet buenos noches = goedenavond hasta luego = tot ziens bien hecho = goed gedaan primero/-a = eerste ultimo/-a = laatste cerca de = vlakbij cantar = zingen el presentador = de presentator el partipante = de deelnemer la partipante = de deelneemster la cancion = het liedje la cancion prefeida = het lievelingsliedje el numero de telefono = het telefoonnummer el hijo = de zoon la hija = de dochter verde = groen violeta = paars rosa = roze marron = bruin naranja = oranje gris = grijs azul = blauw amarillo = geel negro = zwart blanco = wit rojo = rood Holanda = Nederland holandes/holandesa = Nederlander / Nederlandse Inglaterra = Engeland Ingles / Inlesa = Engelsman / Engelse Espana = Spanje Espanol / Espanola = Spanjaard / Spaanse Francia = Frankrijk Frances / Francesa = Fransman / Francaise Alemani = Duitsland Aleman / Alemana = Duitser / Duitse Mexico = Mexico Mexicano / Mexicana = Mexicaan / Mexicaanse Italia = Italie italiano / italiana = Italiaan / Italiaanse vivir = wonen, leven trabajar = werken ir de compras = winkelen, boodschappen doen buscar = zoeken delante de = voor lejos = ver cerca (de) = dichtbij a la derecha = naar rechts, aan de rechterkant a la izquierda = naar links, aan de linkerkant al lado de = naast todo recto = rechtdoor el camino = de weg el número = het nummer la vecina = de buurvrouw el vecino = de buurman el supermercado = de supermarkt el banco = de bank el centro comercial = het winkelcentrum el instituto = de middelbare school guapo/-a = knap alrededor de = ongeveer juntos/-as = samen ahora = nu más = meer ¡Encantado/-a! = Aangenaam! vale = oké ¡Qué pena! = jammer! guay = leuk ¡adelante! = vooruit! ¡finalmente! = eindelijk! mirar = bekijken escribir = schrijven hay = er is, er zijn me gusta = ik vind (het) leuk bonito/-a = mooi, leuk enamorado/-a (de) = verliefd (op) internet = het internet la foto = de foto la casa = het huis la biblioteca = de bibliotheek el hospital = het ziekenhuis el autobús/bus = de bus la parada = de bushalte la estación = het station el fin de semana = het weekend mañana = morgen ¡Hasta mañana! = Tot morgen! el centro = het centrum la panadería = de bakker la pescadería = de vishandel la tienda de ropa = de kledingwinkel el cine = de bioscoop la farmacia = de apotheek el restaurante = het restaurant la calle = de straat enfrente de = tegenover aquí = hier allí = daar los pasteles = de gebakjes los dulces = de snoepjes el chocolate = de chocolade las patatas = de aardappelen el pan = het brood la manzana = de appel el tomate = de tomaat la carne = het vlees los calamares = de inktvissen, inktvisringen el bacalao = de kabeljauw la caja = de kassa el kilo = de kilo beber = drinken comer = eten vender = verkopen estar = zijn, zich bevinden quieres = jij wilt quiero = ik wil sabes = weet je todo = alles por favor = alstublieft (als je wat vraagt) aquí tiene = alstublieft (als je iets geeft) aquí tienes = alsjeblieft (als je iets geeft) gracias = bedankt ¡Adiós! = Tot ziens!, Dag! ¿Algo más? = Anders nog iets? ¿Cuánto es? = Wat koste het?, Hoeveel is het? ¿Quién? = Wie? ¿Qué? = Wat? ¿Cuánto? = Hoeveel? ¿Cuál?, ¿Cuáles? = Welke? ¿Cuándo? = Wanneer? el primo = de neef la prima = de nicht la madre = de moeder el padre = de vader la madre = de moeder los padres = de ouders los hermanos = de broers en zussen la hermanastra = de halfzus el hermanastro = de halfbroer el abuelo = de opa la abuela = de oma los abuelos = de grootouders la tía = de tante el tío = de oom los tíos = de oom en tante la prima = de nicht el primo = de neef los primos = de neven en nichten el profesor = de leraar la profesora = de lerares enfermo = ziek la tarde = de middag libre = vrij el compañero = de klasgenoot buenas tardes = goedemiddag la habitación = de kamer escuchar = luisteren la música = de muziek vale = oké siempre = altijd a veces = soms aburrido = vervelend anticuado = ouderwets simpático = aardig ¡mira! = kijk! La familia = de familie El pelo = het haar Rubio = blond Llevar = dragen La barba = de baard Gracioso = grappig Estar casado = getrouwd zijn Los gemelos = de tweeling Casi = bijna El fútbol = voetbal Esta = deze Todavía = nog ¡feliz cumpleaños! = gefeliciteerd! El cumpleaños = de verjaardag Cumplir = vieren El año = het jaar Tener ganas de = zin hebben in Domingo = zondag Hoy = vandaag Luego = later Algo = iets ¡de verdad! = echt waar! El coche = de auto El partido = de wedstrijd La entrada = de ingang El salón = de woonkamer La cocina = de keuken El comedor = de eetkamer El despacho = het kantoor El dormitorio = de slaapkamer El cuarto de invitados = de logeerkamer El ático = de zolder La terraza = het terras El cuarto de baño = de badkamer Los servicios = het toilet La planta baja = de begane grond La primera planta = de eerste verdieping La televisión = de televisie El ordenador = de computer Grande = groot Pequeño = Klein Bonito = mooi Negro = zwart Blanco = wit Azul = blauw Rosa = roze Rojo = rood Lila = lila Verde = groen Naranja = oranje Incluso = zelfs Prohibido = verboden el alumno = de leerling el profesor = de docent la escuela = de school el instituto = de middelbare school la clase = de les el curso = het leerjaar la historia = geschiedenis la geografía = aardrijkskunde el inglés = Engels la educación física = gym los deberes = het huiswerk hacer los deberes = huiswerk maken hacer = doen / maken la nota = het cijfer alto = hoog se encuentran = ze ontmoeten elkaar ¿Adónde vas? = Waar ga je heen? ¿Qué tal? = Hoe is het? el pasillo = de gang la planta = de verdieping el comedor = de kantine, de eetkamer aquí = hier hambre = honger sed = dorst duro = streng amable = aardig después = daarna, na buena idea = goed idee empieza = begint ahora = nu la vida = het leven el desayuno = het ontbijt la comida = het middageten, de lunch la cena = het avondeten, het diner el postre = het toetje el vaso = het glas la leche = de melk el bocadillo = het broodje la fruta = het fruit empezar con = beginnen met una hora = een uur una media hora = een half uur temprano = vroeg tarde = laat aprender = leren la biología = biologie el castellano = Spaans la música = muziek las matemáticas = wiskunde el autobús escolar = de schoolbus la pausa = de pauze el recreo = de pauze jugar al fútbol = voetballen por fin = eindelijk llegar a casa = thuiskomen dormir = slapen cansado = moe lunes = maandag martes = dinsdag miércoles = woensdag jueves = donderdag viernes = vrijdag sábado = zaterdag domingo = zondag divertido = leuk aburrido = saai estúpido = stom gracioso = grappig feo = lelijk difícil = moeilijk fácil = makkelijk la asignatura = het vak la química = scheikunde la física = natuurkunde la economía = economie el dibujo técnico = technisch tekenen la tutoría = het mentoruur el libro de texto = het teksboek el libro de trabajo = het werkboek el lápiz de color = het kleurpotlood a pie = lopend en autobús = met de bus gracias a = dankzij prefiero = ik heb liever preferido = lievelings- tocar la guitarra = gitaar spelen reír = lachen llevar = dragen la ropa = de kleren propio = eigen un montón = een heleboel por eso = daarom nunca = nooit
Ingezonden op 23-06-2013 - 1662x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!