Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Woorden IBL
› 1 Duits
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Woorden IBL
1 Duits
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Guten Tag; Guten Tag! = goedendag Frau .. = Mevrouw .. Herr .. = Meneer .. ich = ik heißen, heißt, hat geheißen = heten kommen (aus), kommt, ist gekommen = komen (uit) aus = uit wer? = wie? Das ist .. = Dat is .. die Person, -en = persoon ergänzen, ergänzt, hat ergänzt = aanvullen der Vorname, -n = voornaam in = in schreiben, schreibt, hat geschrieben = schrijven mein = mijn er = hij sein = zijn sie = zij ihr = haar der Familienname, -n = achternaam der Name, -n = naam der Tag, -e = dag der Beruf, -e = beroep wohnen, wohnt, hat gewohnt = wonen lang = lang kurz = kort die Studentin, -nen = studente dr Student, -en; der Student, -en = student lesen, liest, hat gelesen = lezen die Klasse, -n = klas sprechen, spricht, hat gesprochen = spreken der Kurs, -e = cursus berichten, berichtet, hat berichtet = mededelen, verslag doen die Familie, -n = gezin von Beruf sein; von Beruf (sein) = van beroep zijn was? = wat? glauben, glaubt, hat geglaubt = denken, menen der Hotelkaufmann, -männer/-leute; der Hotelkaufmann, -männer/leute = hotelmederwerker die Hotelkauffrau, -en/leute = hotelmedewerkster der Elektriker, - = elektricien die Elektrikerin, -nen = elektriciene der Manager, - = manager die Managerin, -nen = vrouwelijke manager der Bankkaufmann, -männer/-leute; der Bankkaufmann, -männer/leute = bankmedewerker die Bankkauffrau, -en/-leute; die Bankkauffrau, -en/leute = bankmedewerkster der Ingenieur, -e = ingenieur die Ingenieurin, -nen = ingenieur (vrouw) der Sekretär, -e = secretaris die Sekretärin, -nen = secretaresse der Mann, Männer = man die Frau, -en = vrouw stellen, stellt, hat gestellt = stellen die Frage, -n = vraag beantworten, beantwortet, hat beantwortet = beanwoorden hören, hört, hat gehört = horen das Gespräch, -e = gesprek das Kind,; das Kind, -er = er; kind verheiratet = getrouwd Wie bitte?; Wie bitte = wat zei u? Moment!; Moment = momentje buchstabieren, buchstabiert, hat buchstabiert = spellen Vielen Dank! = harterlijk bedankt! und = en abeter; aber = maar kein = geen nicht = niet die Stadt, Städte = stad das Land, Länder = land das Interview, -s = interview die Kollegin, -nen = collega (vrouw) der Kollege, -n = collega (man) machen, macht, hat gemacht = doen/maken die Notiz, -en = notitie wie? = hoe wo? = waar? woher? = waarvandaan? wie viele?; wie viel? = hoeveel? ja = ja nein = nee berichten, berichtet, hat berichtet = mededelen/verslag doen das Beispiel, -e = voorbeeld ledig = vrijgezel/ongehuwd der Partner, - = partner benutzen, benutzt, hat benutzt = gebruiken/waarnemen die Gruppe, -n = groep das Hotel, -s = hotel der Kongress, -e = congres das Seminar, -e = seminar/werkcollege die Teilnehmerliste, -n = deelnemerslijst der Teilnehmer, - = deelnemer die Liste, -n = lijst die Zimmer-Nr. = kamernummer EZ, Einzelzimmer; EZ (Einzelzimmer) = afkt. eenpersoonskamer DZ, Doppelzimmer; DZ (Doppelzimmer) = afkt. tweepersoonskamer das Zimmer; das Zimmer, - = kamer antworten, antwortet, hat geantwortet = antwoorden brauchen, braucht, hat gebraucht = nodig hebben alles = alles richtig = correct in Ordnung = in orde auch = ook noch einaml; noch einmal = nog een keer korrigieren, korrigiert, hat korrigiert = verbeteren, corrigeren falsch = fout, incorrect oder = of die Aussprache (sing) = uitspraak der Dialog, -e = dialoog Enschuldigung!; Entschuldigung! = Sorry! Freut mich! = aangenaam Guten Abend!; Guten Abend = goedenavond die Karte, -n = kaart der (personal)Ausweis, -e; der (Personal)Ausweis, -e = ID-kaart der Schein, -e = document/bewijsstuk die Visistenkarte, -n; die Visitenkarte, -n = visitekaartje zuordnen, ordnet zu, hat zugeordnet = indelen bij der Firmenname, -n = firma(naam) die Firma, Firmen = firma der Titel, - = titel die Funktion, -en = functie die Privatadresse, -n = privéadres der Wohnort, -e = woonplaats die Telefonnummer, -n = telefoonnummer das Telefon, -e = telefoon die Fax-Nummer, -n = faxnummer die E-Mail-Adresse, -n = emailadres die Vorwahl, -en = netnummer, voorkiesnummer die Geschäftsadrsse, -n; die Geschäftsadresse, -n = kantooradres die Straße, -n = straat der Firmensitz, -e = hoofdkantoor die Postleitzahl, -en = postcode die Internet-Adresse, -n = internetpagina das Internet (sing) = internet die Hausnummer, -n = huisnummer das Haus, Häuser = huis sagen, sagt, hat gesagt = zeggen hier = hier arbeiten, arbeitet, hat gearbeitet = werken die Besprechung, -en = bespreking der Termin, -e = termijn dabeihaben, hat dabei, hat dabeigehabt = daarbij hebben der Begriff, -e = begrip, opvatting die Kreditkarte, -n = creditcard die Speisekarte, -n = menukaart die Telefonkarte, -n = telefoonkaart die Eintrittskarte, -n = toegangskaart der Besucherschein, -e = bezoekerskaart/toegangsbewijs der Fahrschein, -e = kaartje, reisbewijs der Führerschein, -e = rijbewijs der Firmenausweis, -e = company ID die Zahl, -en = cijfer der Text, -e = tekst die Aufgabe, -n = opgave Wie geht es Ihnen; Wie geht es Ihnen? = Hoe gaat het met U (mv)? eintragen, trägt ein, hat eingetragen = inschrijven, aantekenen Guten Morgen = goedenmorgen schön = mooi danke = bedankt gut = goed es geht = het gaat wie lange? = hoe lang? bleiben, bleibt, ist geblieben = blijven schon = al die Stunde, -n = uur bis = tot der Abend, -e = avond die Zeit (sing) = tijd das Taxi, -s = taxi lernen, lernt, hat gelernt = leren die Anmeldung, -en = aanmelding/inschrijving/aankondiging erst = eerst die Woche, -n = week der Monat, -e = maand das Jahr, -e = jaar Januar = januari Februar = februari März = maart April = april Mai = mei Juni = juni Juli = juli August = augustus September = september Oktober = oktober November = november Dezember = december ingesamt; insgesamt = samen ähnlich = dergelijke, overeenkomstige der Beginn (sing) = begin das Ende (sing) = einde jetzt = nu studieren, studiert, hat studiert = studeren das Rollenspiel, -e = rollenspel spielen, spielt, hat gespielt = spelen das Praktikum, Praktika = practicum dauern, dauert, hat gedauert = duren Anton = a Berta = b Cäsar = c Dora = d Emil = e Friedrich = f Gustav = g Heinrich = h Ida = i Juli = j Kaufmann = k Ludwig = l Martha = m Nordpol = n Otto = o Paula = p Quelle = Q Richard = r Samuel = s Theodor = t Ulrich = u Viktor = v Wilhelm = w Xanthippe = x Ypsilon = y Zürich = z Ärger = ä Ökonom = ö Übermut = ü Spanien = Spanje Frankreich = Frankrijk Deutschland = Duitsland Brasilien = Brazilië Italien = Italië Thailand = Thailand Kanada = Canada Polen = Polen Ukraine = Ukraine die Schweiz = Zwitserland die Niederlande/Holland = Nederland Österreich = Oosterijk die Türkei = Turkije Dänemark = Denemarken männlich = mannelijk weiblich = vrouwelijk sächlich = onzijdig
Ingezonden op 13-09-2013 - 1331x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!