Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Woorden IBL
› 2 Duits
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Woorden IBL
2 Duits
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
die Reise, -n = reis welcher? = welke? passen, passt, hat gepasst = passen pünktlich = punctueel, op tijd die Fahrt, -en = reis, rit, vaart angenehm = aangenaam zwischen = tussen die Autobahn, -en = snelweg voll = vol das Flugzeug, -e = vliegtuig die Verspätung, -en = vertraging der Flug, Flüge = vlucht eine halbe Stunde = een half uur zu spät kommen, kommt zu spät, ist zu spätt gekommen = te laat komen der Zug, Züge = trein schlimm = erg, ernstig der Sitzplatz, -plätze = zitplaats zu früh = te vroeg Herzlich Wilkommen = hartelijk welkom begrüßen, begrüßt, hat begrüßt = begroeten der Besucher, - = bezoeker frei = vrij glücklicherweise = gelukkig leider = helaas Das freut mich! = dat doet me plezier, daar ben ik blij om leidtun = spijten Alles Gute = alles goed morgen = morgen gestern = gisteren ein wenig = een beetje das Gegenteil, -e = tegendeel, tegenovergestelde fahren, fährt, ist gefahren = reizen unpünktlich = te laat, niet punctueel viel = veel das Problem, -e = probleem die Computerstimme, -n = computerstem der Computer, - = computer die Stimme, -n = stem normal = normaal aufgeregt = opgewonden wir = wij das Kongresszentrum, -zentren = congrescentrum die Reservierung, -en = reservering bitte = alstublieft Platz nehmen, nimmer Platz, hat Platz genommen = plaatsnemen möchten, möchte, hat gemocht = houden van, zin hebben in/mogen, kunnen, graag willen der Kaffee, - = koffie der Tee, - = thee das Mineralwasser, - = mineraalwater vielleicht = misschien geht das? = kan dat? nicht wahr? = toch? gleich = onmiddelijk das Programm, -e = programma am Vormittag = in de voormiddag der Vormittag, -e = voormiddag am Nachmittag = in de namiddag der Nachmittag, -e = namiddag am Abend = 's avonds der Abend, -e = avond wann? = wanneer? der Montag = maandag der Dienstag = dinsdag der Mittwoch = woensdag der Donnerstag = donderdag der Freitag = vrijdag der Samstag = zaterdag der Sonntag = zondag am Morgen = 's ochtends in der Nacht = 's nachts die Ankunft (sing) = (aan)komst die Begrüßung, -en = begroeting die Führung, -en = rondleiding der Betrieb, -e = bedrijf, dienst, werking das Mittagessen, - = lunch das Essen, - = eten die Kantine, - = kantine die Besichtigung, -en = bezichtiging das Abendessen, - = avondeten der Messebesuch, -e = mis-bezoek der Besuch, -e = bezoek die Stadtbesichtigung, -en = stadsbezichtiging das Theater, - = theater der Vertrieb (sing) = verkoop die Präsentation, -en = presentatie die Abreise, -n = vertrek die Betriebsführung, -en = bedrijfsrondleiding/bedrijfvoering das Kundengespräch, -e = gesprek met klant der Kalendertag, -e = kalenderdag der Wochentag, -e = weekdag, werkdag die Tageszeit, -en = uur v/d dag die Uhrzeit, -en = tijd der Deutschkurs, -e = duitscursus besichtigen, besichtigt, hat besichtigt = bezichtigen das Datum, Daten = datum das Besuchsprogramm, -e = bezoekprogramma die Leute (plur) = mensen der Messestand, -stände = stand (op beurs) die Messe, -n = mis/beurs der Stand, Stände = stand, kraampje die Ausstellung, -en = tentoonstelling die Cocktail-Party, -s = cocktailparty der Kunde, -n = klant, cliënt der Interessent, -n = geïnteresseerde der Tourist, -en = tourist der Gast, Gäste = gast der Mitarbeiter = mederwerker suchen, sucht, hat gesucht = zoeken der Kontakt, -e = contact die Information, -en = informatie die Verhandlung, -en = onderhandeling führen, führt, hat geführt = voeren einkaufen, kauft ein, hat eingekauft = (in)kopen essen, isst, hat gegessen = eten trinken, trinkt, hat getrunken = drinken bekommen, bekommt, hat bekommen = verkrijgen, ontvangen der Prospekt, -e = folder das Informationsmaterial, -ien = informatiemateriaal das Material, -ien = materiaal die Seminarunterlagen (plur) = collegestukken die Unterlagen (plur) = (bewijs)stukken super! = super wunderbar = geweldig das machts nichts = maakt niet uit natürlich = natuurlijk fehlen, fehlt, hat gefehlt = ontbreken, falen die Minute, -n = minuut die Sprache, -n = taal meine Damen und Herren, = dames en heren, Spanien = spanje Spanisch = spaans Frankreich = frankrijk Französisch = frans Italien = italië Italienisch = italiaans Polen = polen Polnisch = pools Schweden = zweden Schwedisch = zweeds Russland = rusland Russisch = russisch Japan = japan Japanisch = japans England = engeland Englisch = engels Deutschland = duitsland Deutsch = duits Griechenland = Griechisch; grieks China = china Chinesisch = chinees Portugal = portugal Portugiesisch = portugees kurz = kort die Nacht, Nächte = nacht der Urlaub, -e = vakantie zu Ende sien, ist zu Ende, ist zu Ende gekommen = ten einde zijn ankreuzen, kreuzt an, hat angekreuzt = aankruisen die Abteilung, -en = afdeling die Anfrage, -n = aanvraag der Auftrag, Aufträge = opdracht, bestelling die Bestellung, -en = bestelling die Reklamation, -en = reclamatie, bezwaarschrift testen, testet, hat getestet = testen planen, plant, hat geplant = plannen zeichnen, zeichnet, hat gezeichnet = tekenen hinten = achter vorne = voor(aan) links = links rechts = rechts der Plan, Pläne = plan, ontwerp, plattegrond der Raum, Räume = ruimte die Konstruktion = constructie(afdeling) die Qualitätssicherung = kwaliteitsgarantie(afdeling) die Produktion = productie(afdeling) die Serviceabteilung = serviceafdeling der Vertrieb = verkoop, omzet(afdeling) das Labor = laboratorium der Empfang = receptie die Kantine = kantine sehen, sieht, hat gesehen = zien wieder = weer das Büro, -s = bureau dahinten = daarachter Bescheid wissen, weiß Bescheid, hat Bescheid gewusst = op de hoogte zijn Bescheid sagen, sagt Bescheid, hat Bescheid gesagt = waarschuwen der Moment, -e = moment neu = nieuw die Nachricht, -en = bericht, nieuws der Brief, -e = brief nächste, nächsten = volgende bearbeiten, bearbeitet, hat bearbeitet = behandelen die Analyse, -n = analyse der Gebäudeplan, -pläne = plattegrond van het gebouw das Gebäude = gebouw, systeem Bescheid geben, gibt Bescheid, hat Bescheid gegeben = antwoord geven
Ingezonden op 13-09-2013 - 1283x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!