Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

VWO2 Duits Kapitel 1, deel 1

hoofdstuk 1

Jaar 2 (vmbo-t/havo/vwo)

Kann ich auf die Toilette gehen? = Mag ik naar de wc?
Auf welcher Seite? = Op welke bladzijde?
Kann ich das Fenster schließen? = Mag ik het raam sluiten?
Guten Morgen! Bin ich zu spät? = Goedemorgen! Ben ik te laat?
Ich heiße Jorg. = Ik heet Jorg.
das Mädchen = het meisje
Wie heißt du? = Hoe heet jij?
Wo wohnst du? = Waar woon jij?
Ich bin vierzehn Jahre alt. = Ik ben veertien.; Ik ben 14.; Ik ben veertien jaar oud.; Ik ben 14 jaar oud.
Woher kommst du? = Waar kom jij vandaan?
Hast du ein Haustier? = Heb jij een huisdier?
das Haustier = het huisdier
das Haustiere = de huisdieren
Wo liegt Köln? = Waar ligt Keulen?
In welche Klasse gehst du? = In welke klas zit jij?
zwölf = 12; twaalf
dreizehn = 13; dertien
die Katze = de kat
die Katzen = de katten
Ich komme aus den Niederlanden. = Ik kom uit Nederland.
Deutschland = Duitsland
Österreich = Oostenrijk
Ich gehe in die achte Klasse. = Ik zit in de tweede klas.;Ik zit in de 2de klas.
die Klasse = de klas
Wie alt bist du? = Hoe oud ben jij?
der Freund = de vriend
der Freunde = de vrienden
Das ist ein Junge. = Dat is een jongen.
Herzlich willkommen! = Hartelijk welkom!
Wer ist denn das? = Wie is dat dan?
der Schüler = de leerling
die Schülerin = de leerling {vrouwelijk}
der Junge = de jongen 
im Gymnasium = op het VWO
Stell dich bitte vor! = Stel je alsjeblieft voor!
der Vorname = de voornaam
der Familienname = de achternaam
der Wohnort = de woonplaats
die Frau = de vrouw
das Dorf = het dorp
die Stadt = de stad
das Alter = de leeftijd
eins = 1; één; een
zwei = 2; twee
drei = 3; drie
vier = 4; vier
fünf = 5; vijf
sechs = 6; zes
sieben = 7; zeven
acht = 8; acht
neun = 9; negen
zehn = 10; tien
zwanzig = 20; twintig
dreißig = 30; dertig
vierzig = 40; veertig
fünfzig = 50; vijftig
sechzig = 60; zestig
siebzig = 70; zeventig
achtzig = 80; tachtig
neunzig = 90; negentig
hundert = 100; honderd
zu Gast = te gast
erzählen = vertellen
die Nummer eins = de nummer één; de nummer 1
auf Platz eins = op nummer één; op nummer 1
die Musik = de muziek
das Pferd = het paard
das Pferde = de paarden
der Hund = de hond
der Hunde = de honden
das Meerschweinchen = de cavia
das Radio = de radio
lieben = houden van
das Tier = het dier
das Tiere = de dieren
Musik machen = muziek maken
das Herrchen = de baas {van een huisdier}
das Lied = het liedje
das Lieder = de liedjes
der Tierarzt = de dierenarts
zu Hause = thuis
die Welt = de wereld
das Kaninchen = het konijn
die Ratte = de rat
die Maus = de muis
die Schweiz = Zwitserland
die Türkei = Turkije
Surinam = Suriname
der Direktor = de directeur
das Kind = het kind
Es heißt Iris. = Het heet Iris.
Er ist nett. = Hij is aardig.
Sie ist einundzwanzig. = Zij is 21.; Zij is eenentwintig.
Sie haben viele Freunde. = Zij hebben veel vrienden.
ich = ik
du = jij
er = hij
es = het
sie = zij
wir = wij
ihr = jullie
Sie = u
Ich wohne = ik woon
Du wohnst = jij woont
Er wohnt = hij woont
Wir wohnen = wij wonen
Ihr wohnt = jullie wonen
Sie wohnen = zij wonen
Ich heiße = ik heet
Du heißt = jij heet
Er heißt = hij heet
Wir heißen = wij heten
ihr heißt = jullie heten
Sie heißen = zij heten
Ich bin = ik ben
Du bist = jij bent
Er ist = hij is
Wir sind = wij zijn
Ihr seid = jullie zijn
Sie sind = zij zijn
wohnen = wonen
heißen = heten
sein = zijn

Ingezonden op 16-09-2013 - 1004x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

Momenteel gebruikt door alleen mezelf.. Aangezien WRTS het niet deed :S.

Vakken

VWO2 Duits Kapitel 1, deel 1

hoofdstuk 1