Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Spaans en Japans
› 3 2000 Duitse woorden deel 2
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Spaans en Japans
3 2000 Duitse woorden deel 2
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
das Wirtschaftswunder = de verbazingwekkende economische opleving; de wonderbaarlijke economische opleving der Absatz = de afzet; de verkoop; de hak (van een schoen); de omzet; de alinea; het hoofdstuk der Angestellte = de employé; de medewerker; de werknemer; de bediende; de employe der Aufschwung = de opkomst; de (op)bloei; de (economisch) (her)opleving der Befund = het oordeel; de bevinding; de uitslag der Berufsberater = de beroepskeuzeadviseur; de loopbaanadviseur der Bewerber = de sollicitant der Ertrag = de opbrengst der Finanzberater = de financiële adviseur; de financieel adviseur der Freiberufler = de beoefenaar van een vrij beroep; de free-lancer; de freelancer der Gesamtexport = de totale export der Gewinn = de winst der Höchtswert = de hoogste waarde der Klempner = de loodgieter der Konsum = de consumptie der Kurs = de koers der Ladenhüter = de winkeldochter der Marktanteil = het marktaandeel der Profit = de winst der Schneider = de kleermaker der Spediteur = de expediteur der Spinner = de fantast; de dromer der Stellenwert = de functie; de plaats der Stellmacher = de wagenmaker der Tapezierer = de behanger der Tischler = de meubelmaker der Umsatz = de omzet der Volkswirt = de econoom der Werbefeldzug = de reclamecampagne die Arbeitsgruppe = de werkgroep die Ausgangslage = de uitgangspositie die Branche = de bedrijfstak; de branche die Chance = de kans die Dienstleistung = de dienstverlening; de service die Errungenschaft = de verworvenheid; de verwezenlijking; de realisatie; de sprong voorwaarts die Freisetszung = het vrijmaken die Frührente = de vervroegde pensionering die haftpflicht = de wettelijke aansprakelijkheid die Kontonummer = het (bank)rekeningnummer die Kostendämpfung = de kostenbesparing die Kundschaft = de clientèle; de klantenkring die Lähmung = de verlamming die Leistungsschau = de tentoonstelling; de vitrine; de etalage die Marktlage = de marktsituatie die Marktlücke = het gat in de markt die Maurer = de metselaar die Mehrwertsteur = de BTW die Rede sein von = sprake zijn van die Sparte der Wirtschaft = de economische sector die Spitzenleistung = de topprestatie die Steuerabzugsfähigkeit = de mogelijkheid om iets van de belasting af te trekken; de aftrekbaarheid (van belastingen) die Überziehung = de overschrijding die Umgestaltung = de reorganisatie die Unentschlossenheit = de besluiteloosheid die Unternehmensgründung = de oprichting van een bedrijf; de oprichting van een onderneming die Voraussetzung = de voorwaarde die Werbeagentur = het reclamebureau die Werbekampagne = de reclamecampagne die Wiechen stellen = de weg inslaan; de wissels stellen die Zeche = de mijn die Preissteigerung = de prijsstijging dotieren = doteren; betalen; belonen ein Schnippchen schlagen = er in laten lopen erwerben = verwerven; verkrijgen; verdienen; aankopen erwirtschaften = behalen; het genereren van; verwerven feuern = (op staande voet) ontslaan; schieten; vuren geldgierig = geldzuchtig gewähr tüchtig = garanderen happig = fors herabsehen = neerkijken in der Lage sein = in staat zijn in Naturalien = in natura knapp = schaars Konjunktur haben = goed in de markt liggen lapidar = kort en krachtig; bondig; kort en bondig; beknopt leistungsfähig = produktief; productief prosperieren = bloeien; floreren rückgängig machen = ongedaan maken schlüssig = logisch; besloten, van plan sich auszahlen = renderen; lonend zijn sich den Kopf zerbrechen über = zich het hoofd breken over sich einstimmen auf = zich voorbereiden op sich staffeln = oplopen; zich opstapelen (van kosten) veranschlagen = taxeren die Beförderung = het vervoer der Gebrauchtwagen = de occasion; de tweedehands auto die Autobahngebühr = de tol voor het gebruik van de snelweg die Maut = de tol zähflüssig = langzaam rijdend die Baustelle = de wegwerkzaamheden die Straßensperre = de wegversperring sich einordnen = invoegen beschleunigen = versnellen; accelereren; optrekken prallen = slaan; botsen die Panne = de autopech; het pechgeval; de pech die Eisenbahn = het spoor; de trein die Höchstgeschwindigkeit = de maximumsnelheid der Fahrplan = het reisschema der Fernzug = de internationale trein bequem = comfortabel frequentieren = druk bezoeken die Schiene = de rail die Schranke = de slagboom; de spoorboom die Bestimmung = de bepaling; het voorschrift die Strecke = het traject; de afstand zurücklegen = afleggen; afleggen (afstand) der Anflug = de naderingsvlucht der Absturz = het neerstorten der Reiseveranstalter = de reisorganisatie das Fremdenverkehrsamt = het VVV-kantoor pauschal = all-inclusive; volledig verzorgd; alles inbegrepen der Reiseführer = de reisgids der Aufbruch = het vertrek antreten = beginnen; aanvaarden; aantreden (in functie) verbringen = doorbrengen der Aufenthaltsort = de verblijfplaats entlegen = afgelegen das Kaff = het gat; de saaie kleine plaats die Sehenswürdigkeit = de bezienswaardigheid ausspannen = uitrusten verstellen = versperren; tegenhouden der Ballungsraum = het dichtbevolkte gebied der Verkehrssünder = de verkeerovertreder die Steuerhinterziehung = de belastingontduiking mutmaßlich = vermoedelijk das Geständnis = de bekentenis die Staatsangehörigkeit = de nationaliteit Anzeige erstatten = aangifte doen knacken = kraken das Attentat = de aanslag der Krawall = de rel die Staatsgewalt = de staatsmacht die Behörde = de instantie; de dienst; de overheid; de overheidsinstantie das Amtsgericht = het kantongerecht das Landsgericht = de arrondissementsrechtbank das Bundesverfassungsgericht = het constitutioneel hof; het constitutionele hof vorsätzlicher Mord = moord met voorbedachte rade eine Vorladung bekommen = een dagvaarding krijgen der Staatsanwalt = de officier van justitie rechtmäßig = legaal; rechtmatig das Verfahren = het proces; de werkwijze; de handelswijze; het procedé; de procedure der Streifenwagen = de politieauto die Fahndung = de opsporing die Gesetzesverletzung = de wetsovertreding die Grundordnung = het staatsbestel das Aufgebot = de hoeveelheid ziviler Ungehorsam = burgerlijke ongehoorzaamheid Widerstand leisten = tegenstand bieden errichten = oprichten die Haft = de gevangenisstraf die Entlassung = de vrijlating; het ontslag der Gewaltverbrecher = de misdadiger die geweld gebruikt die Geisel = de gijzelaar sich abfinden = genoegen nemen erpressen = chanteren; afpersen überstehen = te boven komen das Gitter = het traliewerk; het gietwerk trotzig = koppig sich ergeben = volgen; blijken der Untergrund = het verzet; de ondergrondse die Verschwörung = de samenzwering einen Beschluss fassen = een besluit nemen; een beslissing nemen niederschlagen = neerslaan; teneerslaan gemeinhin = over het algemeen; doorgaans; gewoonlijk leugnen = ontkennen der Verzicht = het afzien van die Kundgebung = de betoging das Vorgehen = de handelswijze bevorstehen = op handen zijn weiträumig = zeer ruim sich bewähren = aan de verwachtingen beantwoorden der Antrag = het verzoek; het aanzoek das Eilverfahren = de spoedprocedure der Beteiligte = de betrokkene die Aufforderung = de oproep; het (dringende) verzoek aufwirbeln = doen opwaaien klären = ophelderen die Schwelle = de drempel der Rechtsverletzer = de rechtsovertreder einstellen = seponeren; staken unumgänglich = onvermijdelijk verzichten auf = afzien van der Auslöser = de veroorzaker unzumutbar = ondraaglijk die Schattierung = de schakering; de nuance ordentlich = behoorlijk; flink; naar behoren; ordentelijk unterbinden = verbieden unter Tage = onder de grond stolpern = struikelen an der Nase herumführen = bij de neus nemen der Heuchler = de huichelaar; de schijnheilige in Frage stellen = twijfelen aan; betwijfelen; in twijfel trekken ermitteln = opsporen; een gerechtelijk onderzoek instellen wahren = behartigen; verdedigen bewältigen = verwerken; onder de knie krijgen verabreichen = geven; toedienen anordnen = rangschikken veranlassen = gelasten; ervoor zorgen die Abhilfe = de uitkomst; de oplossing; de opluchting; de herstelmaatregel vorwegnehmen = vooruitlopen op; meteen noemen; van te voren aan de orde laten komen; anticiperen op vorweisen = laten zien sich abfinden mit = zich schikken in auslösen = veroorzaken; in werking zetten; triggeren; activeren wiederherstellen = repareren; herstellen aufbegehren = in opstand komen; rebelleren verringen = verminderen prägen = slaan; afdrukken; stempelen; een stempel drukken op ausstatten = uitrusten beanspruchen = claimen; in beslag nemen die Nachahmung = de imitatie; de nabootsing vortäuschen = veinzen; simuleren sich verstellen = doen alsof vorenthalten = niet geven; achterhouden; onthouden einschüchtern = intimideren nötigen = dwingen; nodig zijn entrümpeln = opruimen; van rommel ontdoen vertuschen = verdoezelen anprangern = aan de kaak stellen innehalten = even stoppen; onderbreken ergattern = op de kop tikken; in de wacht slepen bescheinigen = schriftelijk bevestigen einräumen = verlenen; toestaan; toegeven erledigen = afhandelen; uitvoeren beipflichten = instemmen; gelijk geven; het eens zijn met anlasten = aanwrijven; in de schoenen schuiven entziehen = afpakken; ontnemen; onttrekken begehen = vieren der Zusteller = de bezorger das Revier = het afdelingsbureau das Fundbüro = het bureau voor gevonden voorwerpen überwältigen = overmeesteren; overweldigen; overmannen der Taschendieb = de zakkenroller die Gebühren = de kosten löschen = wissen, uitvegen; blussen; uitdoen (licht); lessen (dorst); aflossen (shuld); lossen (goederen) ausschließlich = uitsluitend einlösen = innen überwachen = bewaken prüfen = controleren der Verbrecher = de misdadiger; de crimineel schicken = sturen der Aufwand = de inzet; de moeite das Funkgerät = de mobilofoon die Gewalt = het geweld zuständig für = belast met ; verantwoordelijk voor der Parksünder = de foutparkeerder der Mangel = het gebrek
Ingezonden op 04-10-2013 - 2316x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!