Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Spaans en Japans
› 5 2000 Duitse woorden deel 4
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Spaans en Japans
5 2000 Duitse woorden deel 4
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
wiedererkennen = herkennen ortsansässig = in de plaats gevestigd; ter plaatse gevestigd; daar wonend; woonachtig warnen = waarschuwen lindern = verzachten; verlichten die Niederung = de sociaal lage klasse die Verstaatlichung = de nationalisering Partei ergreifen = partij kiezen die Vergötterung = de verafgoding die Einbeziehung = het erbij betrekken; de integratie der Irrglaube = de dwaalleer die Leibesfülle = de corpulentie abspecken = afslanken; afvallen verzerren = vervormen sich einigeln = zich van de buitenwereld afsluiten; zich afzonderen das Fettpolster = de vetlaag das Anspruchsdenken = het denken in termen van recht hebben op der Gemeinsinn = de gemeenschapszin der Zugzwang = het moeten reageren die Vereinbarkeit = de verenigbaarheid eklatant = eclatant; opvallend; opmerkelijk; opzienbarend; in het oog vallend die Kutte = de pij; de monnikspij Bilanz ziehen = (de) balans opmaken der Zweispalt = de tweestrijd angehaucht = een beetje; een tikkeltje alles, was Rang und Namen hat = de hele elite; alle prominenten; alle voorname personen esoterisch = geheim der Willensakt = de wilsdaad hegen = koesteren aufmüpfig = opstandig das Postulat = de eis; het gebod der Trugschluss = de verkeerde conclusie das Gewebe = het weefsel traumatisierend = traumatisch; blijvende stoornis teweeg brengen skizzieren = schetsen behaften = last hebben van der Dunst = het luchtje; de mist; de nevel; de waas; de wasem umgehend = per omgaande; per ommegaande gravierend = zwaar; ingrijpend; ernstig überfordern = te veel eisen der Literat = de literator; de letterkundige die Realien = de realia die Versuchung = de verzoeking; verleiding schlüpfen = glijden altruistisch = altruistisch; onbaatzuchtig unterwandern = = inflitreren; langzamerhand de overhand krijgen; penetreren evolvieren = ontwikkelen die Sippe = de familie; de clan stillen = de borst geven; zelf voeden die Erbausstattung = dat wat men overerft der Umsturz = de omwenteling aberwitzig = overtrokken der Streichelzoo = het kindergedeelte van de dierentuin der Ahorn = de ahorn(boom) urban = stads; stedelijk die Frischluftschneisen = de frisse-lucht-corridors das Meucheln = de moord; de assassinatie der Gepard = het jachtluipaard der Forst = het bos die Kindertagesstätte = het kinderdagverblijf der Hort = de crèche die Erzieherin = de kleuterleidster die Grundschule = de basisschool die Ganztagsschule = de school met zowel 's morgens als 's middags onderwijs die Sonderschule = de school voor speciaal onderwijs die Gesamtschule = de middenschool unterrichten = onderwijzen die Unterrichtsstunde = het lesuur die Muttersprache = de moedertaal die Zweitsprache = de tweede taal das Sprachverständnis = het taalbegrip die Rechtschreibung = de spelling die Anforderung = de eis der Austausch = de uitwisseling schulschwänzen = spijbelen schummeln = spieken; bedriegen der Abiturient = de eindexamenkandidaat das Schulamt = de onderwijsinspectie das Semester = de studieperiode van een half jaar; het semester lehren = doceren; onderwijzen die Germanistik = de germanistiek; de leer van de Duitse taal die Studiengebühren = het collegegeld die Studie = het onderzoek die Binsenwahrheit = de waarheid als een koe die Ausbildung = de opleiding die Kinderstube = de opvoeding die Erziehung = de opvoeding der Alleinerzieher = de alleenstaande ouder der Schriftsteller = de schrijver Taschenbücher = pockets Lexika = de encyclopedieën die Zeilen = de regels die Wirtschaft = de economie der Arbeitsplatz = de werkplek die Tätigkeit = de bezigheid die Stelle = de baan die Stellung = de positie das Betriebsklima = het werkklimaat; de werksfeer das Büro = het kantoor entlassen = ontslaan berufstätig = werkend das Arbeitsamt = het arbeidsbureau die Arbeitslosenquote = het werkloosheidspercentage der Arbeitsplatzwechsel = het veranderen van baan die Arbeitsauffassung = de werkinstelling die Teilzeitbeschäftigung = het parttime-werk; het deeltijd werken; het deeltijd werk; de deeltijdwerkzaamheden; de deeltijdbaan die gleitende Arbeitszeit = de variabele arbeidstijd der Bundesarbeitsminister = de minister van Arbeid die Beschäftigungkrise = de werkgelegenheidsproblemen der Vorstand = de directie die Tarifverhandlungen = de CAO-onderhandelingen der Vorgesetzte = de chef; de meerdere der Untergebene = de ondergeschikte stechen = klokken die Arbeitsunterbrechung = de onderbreking van het werk das Ruhegehalt = het pensioen das Baugelände = het bouwterrein; het bouwland die Warnstreik = de prikactie der Aufsichtsrat = de Raad van Commissarissen der Arbeitgeberverband = de werkgeversorganisatie herstellen = vervaardigen; produceren die Handwerk = het ambacht; het handwerk die Massenerzeugung = de massaproductie die Ausschreitung = de gewelddadigheid das Bergwerk = de mijn; het mijnwerk die Zahlungsfähigkeit = de solvabiliteit der Lohnzettel = het loonbriefje; de salarisstrook der Hobel = de schaaf befördern = vervoeren; transporteren; verzenden; bevorderen die Schicht = de ploegendienst; de ploeg; de klasse das Werk = het grote bedrijf; de grote fabriek die Arbeitverhältnisse = de arbeidsomstandigheden das Fließband = de lopende band die Gewerkschaft = de vakbond anfertigen = fabriceren; maken; vervaardigen die Überstunde = het overuur die Zeitarbeitskraft = de uitzendkracht der Betriebsrat = de ondernemingsraad leisten = presteren; permitteren tüchtig = bekwaam; flink; handig die Grauzone = het overgangsgebied; het grijze gebied; het onduidelijke gebied freiberuflich = freelance jobben = werken erwerbstätig = werkend; werkzaam vorziehen = de voorkeur geven aan der Arbeitsvermittler = de arbeidsbemiddelaar die These = de stelling; de thesis; de these der Durchschnitt = het gemiddelde die Hingabe = de overgave die Bundesanstalt = het federaal bureau; het rijksinstituut der Tarifvertrag = de CAO unerlässlich = absoluut noodzakelijk der Sachberater = de adviseur der Doktorhut = de doctorsgraad hart an der Grenze = op het randje van; op de rand van der Sachverständige = de deskundige aufregend = opwindend dunklen = duister ausgeliehen = uitgeleend zulässig = acceptabel; toelaatbaar empfehlen = aanraden; aanbevelen die Zuversicht = het vertrouwen gezeitigt = voortgebracht; opgeleverd hinausgehen über = ging te boven verkanntes = miskend geschaffen = geschapen berauscht = in vervoering gebracht die Bedingungen = de voorwaarden den Schichten = de klassen zerstört = verwoest die Zerrissenheit = de verscheurdheid; de verdeeldheid strapazieren = op de proef stellen; veel eisen (van) ausgeglichen = bijgelegd verschwenden = over de balk gooien; verkwisten; geld verkwisten; verspillen der Teilbereich = het deelgebied langgehegt = langgekoesterd; lang gekoesterd die Beschaffung = de aanschaf die Zensur = het cijfer die Vorlesung = het college; het hoorcollege die Tafel = het bord die Studienberatung = de studiebegeleiding; de studieadvisering die Nachhilfe = de bijles die Klassenarbeit = het proefwerk; de schriftelijke overhoring; de S.O. die Bedeutung = de betekenis der Hausmeister = de conciërge der Fehler = de fout der Aufsatz = het opstel das Zeugnis = het rapport; de getuigenis; het schoolrapport; het attest; het diploma; het getuigschrift das Stipendium = de studiebeurs das Klassenzimmer = het lokaal; het klaslokaal buchstäblich = letterlijk abschreiben = overschrijven streiken (für) = staken (voor) die Impfung = de inenting lebensfähig = levensvatbaar die Fehlgeburt = de miskraam die Vorbeugung = de preventie die Früherkennung = de vroege diagnose die Strapaze = de grote lichamelijke inspanning seelisch = psychisch die Verspannung = de verkramping der Albtraum = de nachtmerrie der Nerv = de zenuw die Überanstrengung = de burn-out; de overspannenheid; de burnout die Erregung = de opwinding die Esstörung = de eetstoornis die Ernährung = de voeding; het voedsel die Verdauung = de spijsvertering abträglich = nadelig; schadelijk anfällig gegen = vatbaar voor das Gedächtnis = het geheugen das Blutgerinnsel = het bloedstolsel der Kreislauf = de bloedcirculatie; de bloedsomloop der Krankheitserreger = de ziekteverwekker der Krüppel = de invalide; de gehandicapte verstümmeln = verminken behindert = gehandicapt der Herausforderer = de uitdager das Regelwerk = het reglement; de regels der Verband = de bond erschöpfen = uitputten der Anpfiff = het beginsignaal; het startsignaal der Ausgleich = de gelijkmaker; de compensatie das Foul = de overtreding das Schlusslicht = de hekkensluiter; de laatste körperlich = lichamelijk sich erbrechen = braken abnehmen = afvallen; afnemen der Krebs = de kanker süchtig = verslaafd pflegen = verzorgen; zorgen voor; verplegen die Verletzung = de blessure; de verwonding das Gelenk = het gewricht der Muskel = de spier sich beteiligen = deelnemen die Mannschaft = het elftal das Mitglied = het lid der Sieger = de winnaar; de overwinnaar die Lage = de situatie die Reihenfolge = de volgorde hiesig = van hier mancherorts = op verschillende plaatsen; op diverse plaatsen; op meerdere plaatsen jegliche = ieder mogelijk nahezu = nagenoeg sich häufen = zich opstapelen erheblich = aanzienlijk; behoorlijk zusätzlich = bijkomend; extra; aanvullend; daaroverheen; eroverheen außerordentlich = uitzonderlijk; buitengewoon vollständig = volledig; helemaal; heel unerschöpflich = onuitputtend; onuitputtelijk das Ausmaß = de omvang; de afmeting; de grootte; de mate umfassend = omvangrijk die Gegenwart = de tegenwoordige tijd die Vergangenheit = het verleden; de verleden tijd derzeit = momenteel zeitgenössisch = uit dezelfde tijd bisweilen = soms unterdessen = intussen zuweilen = af en toe; zo nu en dan gelegentlich = bij gelegenheid; soms; af en toe allmählich = langzamerhand schlagartig = op slag unverzüglich = onmiddellijk; onverwijld seit jeher = van oudsher stetig = constant seither = sindsdien von vornherein = van meet af aan; vanaf het begin demnächst = binnenkort daraufhin = vervolgens kurzerhand = kortweg kurzfristig = van korte duur; kortdurend; kort; plotseling langfristig = langdurig das Vorjahr = het vorige jaar vorhersehbar = te voorzien der Karambolage = de botsing der Gehweg = het voetpad TÜV = technische keuringsdienst das Halteverbot = het stopverbod die Nässe = de nattigheid häufig = veelvoorkomend; vaak; veelvuldig die Gegend = de streek; de omgeving trotzdem = desondanks der Strafzettel = de bekeuring die Ampel = het verkeerslicht das Schicksal = het (nood)lot überholen = inhalen gepflastert = bestraat; geplaveid die Kurve = de bocht harmlos = onschuldig plädieren = bepleiten; pleiten voor der Insasse = de inzittende; de ingezetene die Vermunft = het verstand die Geschwindigkeit = de snelheid der Ortsbereich = de bebouwde kom drohen = dreigen ausgehen = opraken auffordern = dringend verzoeken trotz = ondanks sich hüten vor = oppassen voor gemächlich = rustig die Nähe = de omgeving; de buurt abschleppen = wegslepen der Sicherheitsgurt = de veiligheidsgordel im Griff = onder controle beruhigen = geruststellen irgendwann = ooit der Herausforderung = de uitdaging aufklären = informeren; voorlichten; verklaren; uitleggen aufklaren = ophelderen ständig = voortdurend; constant der Widerspruch = de tegenspraak die Versicherungsgesellschaft = de verzekeringsmaatschappij der Streit = de twist das Lenkrad = het stuur ausnützen = gebruik maken van der Rückstand = de rest die Zerstörung = de vernietiging die Erhaltung = het behoud die Eindämmung = de indijking landwirtschaftlich = agrarisch die Umweltverschmutzung = de milieuverontreiniging das Gewässer = het water die Flurbereinigung = de ruilverkaveling die Sprühdose = de spuitbus die Beseitigung = het opruimen die Altstoffe = het afval der Pflegefall = de hulpbehoevende persoon; de hulpbehoevende der Denkmalschutz = de monumentenzorg die Frist = de termijn die Schwefelsäure = het zwavelzuur einlagern = opslaan
Ingezonden op 04-10-2013 - 2436x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!