In stukjes:
32 t/m 41
to forget-forgot-forgotten = vergeten
to get-got-got = krijgen
to give-gave-given = geven
to go-went-gone = gaan
to grow-grew-grown = groeien
to hang-hung-hung = hangen
to have-had-had = hebben
to hear-heard-heard = horen
to hide-hid-hidden = (zich) verbergen
to hit-hit-hit = slaan, raken
42 t/m 51
to hold-held-held= hebben, houden
to hurt-hurt-hurt = pijn doen
to keep-kept-kept = houden, bewaren
to know-knew-known = weten, kenen
to lead-led-led= leiden
to leave-left-left = (ver) laten
to let-let-let = laten, verhuren
to lie-lay-lain= liggen
to lose-lost-lost= verliezen
to make-made-made= maken
52 t/m 61
to mean-meant-meant= bedoelen
to meet-met-met= ontmoeten
to overcome-overcame-overcome= er overheen komen
to pay-paid-paid= betalen
to put-put-put= zetten, leggen
to quit-quit-quit= ophouden (met)
to read-read-read= lezen
to ride-rode-ridden= rijden
to rise-rose-risen= stijgen, toenemen
to run-ran-run= rennen